ECLI:NL:RBROT:2022:7846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
C/10/642104 KG ZA 22-647
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van de echtelijke woning na echtscheiding en medewerking van de vrouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een man en een vrouw die in het verleden met elkaar gehuwd zijn geweest. De man vordert dat de vrouw meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning, die na hun echtscheiding nog steeds onverdeeld is. De vrouw heeft de mogelijkheid om het aandeel van de man in de woning over te nemen, maar de man stelt dat de afspraken hierover niet zijn nagekomen. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat zij de woning kan overnemen, mits deze getaxeerd wordt op een bedrag van maximaal € 650.000,-. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw een termijn van zes weken krijgt om de woning te laten taxeren en, indien de waarde binnen de gestelde grenzen blijft, het aandeel van de man over te nemen. Indien dit niet lukt, wordt de man gemachtigd om de woning te verkopen. De vorderingen van de man zijn in zoverre toegewezen, terwijl de vorderingen van de vrouw in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/642104 / KG ZA 22-647
Vonnis in kort geding van 12 september 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Bootsma te Leiden,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Groenleer te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2022, met producties 0 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de pleitnota van de man;
  • de mondelinge behandeling van 29 augustus 2022;
  • de ter zitting door de vrouw overgelegde waardebepaling van de woning.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Op 1 augustus 2019 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [naam kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01] ; en
  • [naam kind02] , geboren op [geboortedatum02] 2009 te [geboorteplaats02] .
2.3.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort een woning, staande en gelegen te ( [postcode01] ) [plaats01] aan de [adres01] (hierna: de woning). Op deze woning rust een hypotheekschuld en daaraan gekoppeld recht van hypotheek.
2.4.
De vrouw woont samen met de kinderen van partijen in de woning. De man woont sinds 2017 elders.
2.5.
Ten aanzien van de verdeling van de woning hebben partijen afspraken gemaakt die in de echtscheidingsbeschikking als volgt zijn opgenomen:
“2.8.11. Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt over de verdeling als volgt:
  • de vrouw mag met de minderjarigen in de echtelijke woning blijven wonen tot 1 september 2022. Daarna zal de woning worden verkocht;
  • de man betaalt tot 1 september 2022 de volledige hypotheeklasten, waarvan een gedeelte van € 392,- per maand geldt als bruto partnerbijdrage;”
en
“3.7. gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.8.10 tot en met 2.8.16.”
2.6.
De man heeft ten aanzien van afgewezen verrekeningsvorderingen hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking. Ook in hoger beroep hebben partijen afspraken gemaakt, die als volgt zijn vastgelegd:
“5.1 (..) Partijen hebben uiteindelijk algehele overeenstemming bereikt. Zij hebben de in aanvulling op de beslissingen van de rechtbank welke in beroep niet in geschil zijn de navolgende afspraken gemaakt:
(..)
partijen handhaven de afspraak zoals deze geldt ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw (en de minderjarigen) tot 1 september 2022.
de vrouw zal om aan het geschil ten aanzien van de vraag of sprake is van een geldlening dan wel schenking van de vader van de man en dus bij wijze van vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 10.000,- aan de man voldoen, onder de voorwaarde dat de man de vrouw richting zijn vader verder volledig vrijwaart voor (de nakoming) van alle verplichtingen ter zake. Gelet op de verdeling van het spaargeld en de afspraak met betrekking tot de schenking c.q. geldlening, dient de man nog een bedrag van in totaal € 17.000,- aan de vrouw te voldoen. De man zal een bedrag van € 8.500,­ uiterlijk 31 augustus 2020 aan de vrouw voldoen. Het resterend bedrag van € 8.500,- zal door de man na verkoop van de echtelijke woning aan de vrouw worden voldaan;
(..)
de man zal met ingang van heden de leasetermijnen van de Skoda van € 323,84 per maand rechtstreeks aan Volkswagen Leasing B.V. voldoen;
(..).
2.7.
De man heeft de vrouw vanaf september 2021 herhaaldelijk verzocht afspraken te maken over de verkoop van de woning per 1 september 2022.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. te bepalen dat de man wordt gemachtigd om makelaar [naam01] te [plaats01] , of een andere door de man aan te wijzen makelaar, opdracht te verlenen tot bemiddeling bij de verkoop van de woning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] , waarbij de verkoopaanpak en de vraag- en laatprijs door de betreffende makelaar (bij wijze van bindend advies) zal worden bepaald, alsmede de man te machtigen om de woning te verkopen en te leveren,
Subsidiair
2. de vrouw te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht tot verkoop aan de makelaar;
3. de vrouw te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn voor de verkoop en de levering van de woning tegen een zo hoog mogelijke opbrengst;
4. te bepalen dat de adviezen over de verkoopaanpak en de vraag- en laatprijs door de desbetreffende makelaar (bij wijze van bindend advies) zullen worden opgevolgd;
5. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan verlaging van de (bindende) vraagprijs, indien de woning niet binnen drie maanden na het verlenen van de opdracht aan de makelaar is verkocht;
6. te bepalen dat, indien de vrouw niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in B, C en D (de voorzieningenrechter begrijpt 2, 3 en 4) dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3: 300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering;
Primair en subsidiair
7. de vrouw te veroordelen om aan de makelaar en/of (een) geïnteresseerde koper(s) in het kader van de verkoop van de woning direct na de totstandkoming van de onder A. en B. bedoelde opdracht (de voorzieningenrechter begrijpt 1 en 2) vrijelijk toegang te verlenen tot de woning;
8. de vrouw te veroordelen om de woning uiterlijk drie weken voor de levering met al degenen en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, volledig en in lege staat te verlaten en te ontruimen met afgifte van de sleutels aan de makelaar;
9. de man binnen één week na betekening van het vonnis toegang te verlenen tot de woning voor het ophalen van persoonlijke spullen waaronder maar niet uitsluitend:
- Persoonlijke bestanden, documenten en foto's
- Persoonlijke souvenirs en items die door de kinderen aan de man zijn gegeven
- Kleding & sieraden / horloges
- Oude persoonlijke computers
- Persoonlijke spullen uit de garage (zoals kampeeruitrusting, gereedschap en andere hierboven genoemde items)
10. te bepalen dat, indien de vrouw niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald onder D, G, H en I (de voorzieningenrechter begrijpt 4, 7, 8 en 9) een dwangsom verschuldigd is van € 1.000,-- per dag tot een maximum van € 100.000,-- is bereikt;
10. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
De vrouw voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat, indien de man ontvankelijk is in zijn vorderingen, de vrouw de woning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] aan haar toe te delen onder de voorwaarde van ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en van betaling van een uitkoopsom aan de man van
€ 101.050.-.
4.2.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen onderling samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het spoedeisend belang
5.2.
Met de stelling van de man dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen voor de verkoop van de woning, dat de termijn nadert en dat deze nadat dit vonnis is gewezen, al is verstreken, is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang. Of de vorderingen in conventie dan wel in reconventie toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
De vordering onder 1.
5.3.
De vrouw voert allereerst aan dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat het bevelen van de verkoop en levering van een gemeenschappelijk goed aan een derde een wijze van verdelen is, als bedoeld in artikel 3:185 BW, en dat een dergelijke definitieve beslissing niet in kort geding kan worden genomen.
5.4.
De Hoge Raad heeft op 21 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4380) geoordeeld dat een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:174 BW bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding kan worden verleend. Na het wijzen van dit arrest is de Hoge Raad geen andere weg ingeslagen. Bovendien heeft er al een verdelingsprocedure plaatsgevonden, waarin partijen hebben afgesproken dat de woning na 1 september 2022 moet worden verkocht. De man vordert in deze procedure nakoming van deze afspraak. Dit verweer van de vrouw slaagt dus niet.
5.5.
Ten aanzien van de verkoop van de woning stelt de man dat partijen hebben afgesproken dat de woning na 1 september 2022 zou worden verkocht. De vrouw betwist dit en voert aan dat partijen hebben afgesproken de woning tot 1 september 2022 onverdeeld te laten. De afspraak over de verkoop van de woning na deze datum is niet gehandhaafd in de beschikking van het gerechtshof. De vrouw voert voorts aan dat het de bedoeling was dat partijen op (of na) 1 september 2022 bij elkaar zouden komen voor het maken van afspraken over de woning. Deze verweren slagen niet om de volgende redenen.
5.5.1.
Vaststaat dat partijen in eerste aanleg hebben afgesproken dat de woning na 1 september 2022 moet worden verkocht. Deze woorden komen weliswaar niet terug in de beschikking van het gerechtshof, maar uit de combinatie van de passage “
partijen handhaven de afspraak zoals deze geldt ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw (en de minderjarigen) tot 1 september 2022”, en de zin “
het resterend bedrag van € 8.500,- zal door de manna verkoopvan de echtelijke woning aan de vrouw worden voldaan”volgt dat partijen één afspraak hebben gemaakt die uit drie onderdelen bestaat, namelijk voortgezet verblijf en daarna verkoop van de woning en de betaling van een geldbedrag door de man aan de vrouw. Er kan op basis daarvan geen andere conclusie worden getrokken dan dat partijen in hoger beroep alle in eerste aanleg ten aanzien van de woning gemaakte afspraken hebben gehandhaafd.
5.5.2.
De vraag die vervolgens rijst, is wat de reikwijdte is van de afspraak dat na 1 september 2022 moet worden verkocht. Deze afspraak kan namelijk op twee manieren worden uitgelegd: of de woning moet op 1 september 2022 verkocht en geleverd zijn aan een derde of de woning wordt vanaf 1 september 2022 te koop aangeboden. Omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt over het opstarten van een verkooptraject voorafgaand aan 1 september 2022, is de voorlopige conclusie dat partijen hebben bedoeld dat de woning na 1 september 2022 te koop moest worden aangeboden. Wat daar ook van zij, vast staat dat op het moment van het wijzen van dit vonnis die datum gepasseerd is. Dat betekent dat de woning moet worden verkocht.
5.6.
De vrouw stelt echter op het allerlaatste moment dat zij de woning kan overnemen als de waarde daarvan wordt getaxeerd op een bedrag van maximaal € 650.000,-. De vrouw onderbouwt dit zeer summier. De vrouw voert enkel aan dat zij op 1 juni 2022 een hypotheekadviseur in de arm heeft genomen die op 24 augustus 2022 per e-mail aan haar heeft bericht dat het waarschijnlijk mogelijk is om een hypotheek te krijgen op basis van de door de vrouw verstrekte gegevens en aannames met betrekking tot de waarde van de woning. De vrouw stelt zich daarbij – onder overlegging van een waardebepaling – op het standpunt dat de woning € 625.000,- waard is. Als deze waarde correct is, betekent dat dat de vrouw, die sinds kort een vaste baan heeft, de woning kan overnemen. De man betwist deze waarde. De man geeft verder ter zitting aan dat het belang voor hem is dat hij zelf een nieuwe woning kan kopen. Dat de man bij zijn nieuwe partner is ingetrokken, zoals de vrouw stelt, doet niet af aan het feit dat de man het recht heeft om uit de huidige onverdeeldheid met de vrouw te geraken. Het belang voor de man is (ook) gelegen in het verkrijgen van zijn deel van de overwaarde en zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat het voor de man geen verschil maakt of hij zijn deel in de overwaarde verkrijgt door verkoop van de woning aan een derde of door levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw.
5.7.
Hoewel maar moeilijk te begrijpen is dat de vrouw na 3 maanden nog geen stap verder lijkt met haar hypotheekadviseur en zij in die tijd ook (nog) geen taxatie heeft laten uitvoeren, ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid dat het de man om zijn aandeel in de overwaarde te doen is en gelet op het feit dat de woning in ieder geval voor een van de twee kinderen de vaste verblijfplaats is aanleiding om de vrouw eenmalig een termijn van zes weken te gunnen om de woning te laten taxeren en, wanneer de getaxeerde waarde
€ 650.000,00 of minder is, om het aandeel van de man in de woning over te nemen wanneer blijkt dat zij hiertoe financieel in staat is. Daarbij wordt ervan uit gegaan dat de man zijn medewerking verleent aan alle (notariële leverings)handelingen die nodig zijn om zijn aandeel in de woning door de vrouw over te laten nemen. Indien de vrouw het niet lukt om binnen de gestelde termijn van zes weken het aandeel van de man in de woning over te nemen, moet de woning worden verkocht. De primaire vordering van de man wordt, nu de vrouw er blijk van heeft gegeven deze ook zo te hebben begrepen, in zoverre toegewezen dat de man wordt gemachtigd om de woning te verkopen wanneer de vrouw binnen zes weken na betekening van dit vonnis het aandeel van de man in de woning niet heeft overgenomen. Om die reden hoeft geen beslissing te worden genomen op zijn subsidiaire vorderingen onder 2 tot en met 6.
De vorderingen onder 7 tot en met 10
5.8.
Ten aanzien van de vorderingen 7 tot en met 10 wordt als volgt geoordeeld. Indien de woning moet worden verkocht, wordt de vrouw veroordeeld om de makelaar en/of geïnteresseerde kopers toegang te verlenen tot de woning. Het tweede deel van deze vordering onder 7 is declaratoir van aard. Een declaratoire vordering past niet bij het voorlopig karakter van een uitspraak in kort geding en is daarom niet toewijsbaar. Indien de vrouw geen toegang tot de woning verleent, is zij een dwangsom van € 500,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 25.000,-.
De termijn voor het verlaten en ontruimen van de woning wordt in redelijkheid bepaald op één week voor de levering van de woning aan een derde. Aan deze veroordeling wordt geen dwangsom verbonden, omdat een veroordeling tot ontruiming ten uitvoer kan worden gelegd door een deurwaarder.
De vordering van de man om hem toegang tot de woning te verlenen om zijn persoonlijke spullen op te halen, wordt afgewezen. Deze vordering is, door het gebruik van de zinsnede ‘waaronder, doch niet uitsluitend’ onvoldoende bepaalbaar. Daar komt bij dat de vrouw betwist dat zich nog persoonlijke spullen van de man in de woning bevinden en er vooralsnog geen feiten en omstandigheden gesteld zijn op grond waarvan het tegendeel moet worden aangenomen,
De vordering in reconventie
5.9.
De reconventionele vordering van de vrouw wordt afgewezen, omdat de vrouw in conventie reeds de mogelijkheid wordt geboden om binnen zes weken na betekening van dit vonnis het aandeel van de man in de woning over te nemen. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij deze vordering. Voorts vordert de vrouw een vaststelling van de hoogte van de overbedelingsvordering. Deze vordering is declaratoir van aard en kan in kort geding niet worden toegewezen. Nog los daarvan kan de overbedelingsvordering pas worden vastgesteld als de taxatiewaarde van de woning bekend is. Verder gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen op grond van de beschikking van het gerechtshof nog het een en ander met elkaar te verrekenen hebben en dat dit bij overname van het aandeel dan wel bij verkoop van de woning wordt gedaan. De twee verrekeningsvorderingen van de vrouw bedragen op grond van de beschikking van het gerechtshof € 8.500,- plus € 323,- per maand met ingang van 29 juli 2020 tot het einde van het leasecontract. Dit is iets langer dan twee jaar en niet de door de vrouw gevorderde drie jaar, zoals de man terecht aanvoert.
Proceskosten
5.10.
Omdat het in deze procedure gaat om voormalig echtelieden worden de
proceskosten zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd. Dit betekent dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
machtigt de man, indien de vrouw niet binnen zes weken na betekening van het vonnis het aandeel van de man in de woning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] heeft overgenomen, uitgaande van een maximaal getaxeerde waarde van € 650.000,-, om, mede namens de vrouw, aan makelaar [naam01] , gevestigd aan de [adres02] te ( [postcode02] ) [plaats02] , opdracht te verlenen tot bemiddeling bij de verkoop van de woning, of indien deze makelaar niet bereid is de opdracht aan te nemen, een andere door de man aan te wijzen makelaar, waarbij de verkoopaanpak en de vraag- en laatprijs door de betreffende makelaar (bij wijze van bindend advies) zal worden bepaald;
6.2.
machtigt de man, indien de vrouw zijn aandeel in de woning niet overeenkomstig het bepaalde in 6.1 heeft overgenomen, om de woning te verkopen en te leveren, zodat de man zelfstandig de noodzakelijke rechtshandelingen kan verrichten om de overdracht te bewerkstelligen,
6.3.
veroordeelt de vrouw, indien zij het aandeel van de man in de woning niet overeenkomstig het bepaalde in 6.1 heeft overgenomen, om aan de makelaar en/of (een) geïnteresseerde koper(s) in het kader van de verkoop van de woning direct na de totstandkoming van de verkoopopdracht vrijelijk toegang te verlenen tot de woning,
6.4.
veroordeelt de vrouw, indien zij het aandeel van de man in de woning niet overeenkomstig het bepaalde in 6.1 heeft overgenomen, om de woning uiterlijk één week voor de levering met al degenen en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, volledig en in lege staat te verlaten en te ontruimen met afgifte van de sleutels aan de makelaar;
6.5.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2022.
3608/2009