ECLI:NL:RBOVE:2023:155

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/08/289648 / KG ZA 22-271
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop en levering van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die na hun echtscheiding in een geschil zijn verwikkeld over de verkoop van hun echtelijke woning. De eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. G.J. Ligtenberg, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.J. Krijgsman, zou meewerken aan de verkoop en levering van de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de eiseres uiterlijk op 15 maart 2023 moet ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, anders moet hij meewerken aan de verkoop van de woning.

De partijen waren op 13 juli 2007 getrouwd en hebben op 5 februari 2021 de echtscheiding uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de woning aan [het adres] te [woonplaats] aan de man zou worden toebedeeld, maar de gedaagde heeft niet tijdig een hypotheekaanbieding verkregen om de eiseres uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiseres om de woning te verkopen, aangezien zij niet langer in een onverdeeldheid kan blijven zitten en er een aanzienlijke overwaarde in de woning zit.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. De rechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen partijen in het kader van de verkoop van de woning en de gevolgen van de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/289648 / KG ZA 22-271
Vonnis in kort geding van 16 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg te Rijssen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.J. Krijgsman te Enter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de brief en het e-mailbericht van 28 december 2022 van mr. Krijgsman met producties 1 en 2,
  • de brief en het e-mailbericht van 30 december 2022 van mr. Krijgsman met bijlagen,
  • de mondelinge behandeling op 2 januari 2023, waarbij zijn verschenen [eiseres] , bijgestaan door mr. Ligtenberg en [gedaagde] , bijgestaan door mr. Krijgsman. Mr. Krijgsman heeft ter zitting nog een productie overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
De voorzieningenrechter wijst de vordering die ziet op veroordeling tot medewerking aan verkoop en levering van de woning [het adres] te [woonplaats] en de daarmee samenhangende vorderingen (grotendeels) toe voor zover [gedaagde] [eiseres] niet uiterlijk op 15 maart 2023 laat ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die partijen afgesloten hebben voor de genoemde woning. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom hij tot deze beslissing is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 13 juli 2007 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Deel van de huwelijksgemeenschap maakt de woning aan [het adres] (hierna: de woning) te [woonplaats] uit. Bij beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 1 maart 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen hebben op 26 oktober 2020 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
ARTIKEL 6: DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN

6.1 Gebruiksrecht gezamenlijke woning

a. Het gebruiksrecht van de gezamenlijke woning aan [het adres] te [woonplaats] wordt per 01 oktober toebedeeld aan de man.
b. Partijen komen overeen dat de kosten van klein en groot onderhoud voor rekening zijn van de man.

6.2 Eigendom echtelijke woning

a. De waarde vrij van huur en gebruik van de echtelijke woning aan [het adres] te [woonplaats] wordt door partijen, in onderling overleg vastgesteld op € 330.000.

Dit is een vaststellingsovereenkomst.

b. Het eigendom van de echtelijke woning aan [het adres] te [woonplaats] wordt voor de door partijen vastgestelde waarde van € 330.000 toebedeeld aan
de man onder de verplichting om:
*de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen ad € 330.000 op zich te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke verbondenheid uiterlijk voor 31 december 2022.
* de kosten die samenhangen met de overname van de hypothecaire geldleningen en sommenverzekering voor zijn rekening te nemen.
c. De partijen zullen Rabobank voor 31 december 2022 verzoeken de vrouw te ontslaan uit haar verplichtingen uit hoofde van de lening waarvoor een hypotheek is gevestigd op de onroerende zaak aan [het adres] te [woonplaats] onder [hypotheeknummers] .
d. De overdracht van het eigendom vindt plaats, uiterlijk twee maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijk stand.
e. De partijen geven hierbij opdracht aan [notaris Z] of diens plaatsvervanger om, nadat de echtscheiding tot stand is gekomen, een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan [het adres] te [woonplaats] aan de man geleverd wordt en daarbij te constateren dat de partijen ter zake van de verdeling niets meer van elkaar te vorderen hebben, elkaar over en weer kwijting hebben verleend en afstand hebben gedaan ontbinding van de overeenkomst te vorderen. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zijn voor rekening van beiden voor de helft.
f. Indien niet uiterlijk op 01 november 2022 een hypotheekaanbieding is gedaan of de hypotheekaanbieding wordt niet gestand gedaan komen partijen overeen om de

echtelijke woning te verkopen conform het gestelde in artikel 6.3, tenzij partijen overeenkomen de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw te verlengen.

6.3Verkoop echtelijke woning

a. De echtelijke woning aan [het adres] te [woonplaats] wordt, verkocht en
overgedragen aan de eerste belangstellende die naar het oordeel van partijen een acceptabel bod uitbrengt.
Partijen zijn: de man, de vrouw en de verkopend makelaar.
c. Als 2 van de 3 partijen het bod wat uitgebracht is acceptabel vinden, conformeert de 3e partij zich hieraan.
d. Partijen zullen voorafgaand aan het te koop aanbieden van de woning in samenspraak met de verkopende makelaar een bodemprijs voor de woning afspreken. Biedingen welke onder de bodemprijs worden gedaan zullen niet tot verkoop leiden.
e. De opbrengst wordt aangewend om alle kosten van verkoop en overdracht te voldoen en alle gedurende het huwelijk aangegane geldleningen af te lossen.
f. Partijen zijn zich ervan bewust dat de gelden welke vrijkomen uit de verkoop van de echtelijke woning vallen onder de zogenaamde bijleenregeling. Dit houdt in dat indien partijen binnen een tijdsbestek van drie jaar een andere woning aankopen, het vrijgekomen geld dienen te gebruiken voor de aankoop van deze woning. Indien dit niet het geval is, dan zal over dit gedeelte van de hypothecaire lening geen recht ontstaan op de aftrek van de hypotheekrente in het kader van de inkomstenbelasting.
3.3.
[gedaagde] bewoont de woning.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning door een makelaar van [X] Makelaars B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , wederom opdracht te geven tot het in verkoop nemen van de woning aan [het adres] te [woonplaats] , dan wel een ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen makelaar;
II. bepaalt dat partijen zich ten aanzien van de verkoop dienen te conformeren aan hetgeen in artikel 6.3 sub a, b, c en d van het convenant staat beschreven;
III. [gedaagde] veroordeelt om zijn medewerking te verlenen aan het verkooptraject van de woning in de ruimste zin des woords, waaronder begrepen het verkoopbaar/toonbaar maken van de woning en het bieden van de gelegenheid aan de makelaar om de woning te bezichtigen met potentiële kopers en het maken van foto’s ten behoeve van de verkoop;
IV. bepaalt dat, wanneer [gedaagde] niet voldoet aan hetgeen onder I tot en met III wordt gevorderd, [gedaagde] een dwangsom verbeurt aan [eiseres] van € 250,00 per dag, waaronder een deel van de dag, voor elke dag na de dag van betekening van het vonnis, tot een maximum van € 25.000,00;
V. bepaalt dat, wanneer [gedaagde] niet meewerkt aan de verkoop, dan wel levering van de echtelijke woning, het vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] , die nodig is voor respectievelijk de verkoopopdracht, de verkoop en de levering en het notariële transport van de woning;
VI. althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
VII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] , die de woning na echtscheiding over wilde nemen, had tot 1 november 2022 de gelegenheid een hypotheekaanbieding te verkrijgen, waarbij [eiseres] uiterlijk op 31 december 2022 zou worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening die partijen aangegaan zijn ten behoeve van de verwerving van de woning. Een dergelijke hypotheekaanbieding heeft [gedaagde] echter niet verkregen en heeft hij dus ook niet aan [eiseres] verstrekt. Op grond van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant dient de woning nu verkocht te worden, waarna partijen de overwaarde kunnen verdelen. Partijen hadden al een makelaar in de arm genomen, maar [gedaagde] heeft zijn toestemming voor de verkoop van de woning ingetrokken. [eiseres] heeft een spoedeisend belang, nu van haar niet langer kan worden gevergd om in een onverdeeldheid ten aanzien van de woning te blijven zitten. [gedaagde] had twee jaar de tijd om de woning over te nemen. [eiseres] heeft een relatie met iemand anders, met wie zij een woning wil kopen. Dat kunnen zij niet zolang de woning niet verkocht is. Voor [eiseres] bestaat een risico in verband met het voortduren van de hoofdelijke aansprakelijkheid. Ook heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij het in de verkoop zetten van de woning, omdat er een aanzienlijke overwaarde in de woning zit, waarover zij niet kan beschikken zolang de huidige situatie voortduurt.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat partijen met elkaar in het convenant hebben afgesproken dat de waarde van de woning op € 330.000,00 werd vastgesteld en dat de eigendom van de woning voor deze waarde werd toebedeeld aan [gedaagde] . In artikel 6.2 sub d van het convenant is overeengekomen dat de overdracht van de eigendom al uiterlijk twee maanden na inschrijving van de echtscheiding zou moeten plaatsvinden, maar dit is niet gebeurd. De termijn in het convenant voor het regelen van herfinanciering heeft niets te maken met een harde of fatale termijn. Uit het convenant blijkt niet dat [eiseres] recht heeft op de helft van de overwaarde indien de woning moet worden verkocht. Het belang van [eiseres] bij verkoop kan dus alleen maar gelegen liggen in het ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening en niet in het verkrijgen in een deel van de overwaarde. Het belang van [gedaagde] om de woning alsnog op zijn naam te krijgen prevaleert boven het voornoemde belang van [eiseres] om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen. Volgens [gedaagde] kan de voorzieningenrechter, indien hij [gedaagde] toch veroordeelt tot medewerking aan de verkoop van de woning, daar een termijn aan verbinden waarbinnen [gedaagde] alsnog [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid kan laten ontslaan. In dat laatste geval zou de verkoop dan van de baan zijn.
[gedaagde] concludeert dat de voorzieningenrechter [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering zou moeten verklaren in haar vordering dan wel haar vordering zou moeten afwijzen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiseres] in de (na)kosten van de procedure te vermeerderen met rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende gevallen waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Partijen hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan, bij gebreke van een hypotheekaanbieding op uiterlijk 1 november 2022 die het mogelijk maakt [eiseres] uiterlijk op 31 december 2022 uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan, de woning verkocht dient te worden. [eiseres] wenst de medewerking van [gedaagde] aan de verkoop van de woning, nu de hypotheekaanbieding niet gedaan is en [eiseres] niet op grond daarvan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen is. Daarmee is het spoedeisend belang dat [eiseres] heeft bij de door gevraagde voorlopige voorziening gegeven.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een bevel tot medewerking aan de verkoop van een woning als gevorderd door [eiseres] worden opgelegd bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding, ondanks de onomkeerbare gevolgen daarvan. Een zodanige voorziening kan worden getroffen indien sprake is van spoedeisende omstandigheden waarin de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen (HR 8 februari 1946, NJ 1946/166). De belangen van partijen dienen tegen elkaar te worden afgewogen.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde] , gelet op artikel 6.2. onder f van het convenant, vóór 1 november 2022 ervoor had moeten zorgdragen dat er een hypotheekaanbieding lag op basis waarvan [gedaagde] [eiseres] uiterlijk op 31 december 2022 had kunnen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Nu dit niet is gelukt zal de woning in principe verkocht moeten worden conform het gestelde in artikel 6.3. van het convenant.
5.4.
De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of gelet op de wederzijdse belangen van partijen de verkoop van de woning thans toch niet moet doorgaan dan wel [gedaagde] eerst nog de kans moeten krijgen alsnog het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] te regelen.
5.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij in kader van dit kort geding, gezien de stellingen van partijen over en weer, geen antwoord kan geven op de vraag of [eiseres] recht heeft op de helft van de eventuele overwaarde. Bij de belangenafweging zal de voorzieningenrechter dan ook geen acht slaan op het door [eiseres] gestelde belang om over de helft van de overwaarde te kunnen beschikken.
5.6.
Ook zonder het hiervoor onder 5.5. genoemd belang heeft [eiseres] nog voldoende belang om de woning te verkopen. Daarmee komt immers een einde aan haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die partijen zij aangegaan en daarmee aan het financieel risico dat zij daarmee loopt. Met het einde aan haar hoofdelijke aansprakelijkheid kan [eiseres] , zoals zij onbetwist gesteld heeft nieuwe financiële verplichtingen aangaan, in het bijzonder in verband met de financiering van een door haar te kopen woning. [gedaagde] heeft er belang bij de woning niet, althans nog niet te verkopen. Hij wil in de woning, waarin hij thans woont en naar eigen zeggen het nodige geïnvesteerd heeft, kunnen blijven wonen. De kinderen van partijen verblijven regelmatig in de woning, waarin zij ook opgegroeid zijn, aldus [gedaagde] . Daarnaast wil hij op korte termijn het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] regelen, waarbij hij alsnog de gehele eigendom van de woning verkrijgt. Hierbij verwijst hij naar het door hem ingebrachte e-mailbericht van 6 december 2022 van de tussenpersoon die namens hem, [gedaagde] , met de bank overlegt, waarin, voor zover van belang het volgende staat:
“(…) Op basis van uw aangeleverde halfjaarcijfers 2022 en de prognose over de rest van 2022 en het inkomen van uw huidige partner zou [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor Rabobank financiering kunnen worden ontslagen. (…)Voor definitieve beoordeling zijn de definitieve jaarcijfers 2022 nodig. Dit om uw huidige inkomen vast te kunnen stellen.
U geeft aan u in te spannen om deze cijfers begin januari 2023 aan te leveren om zo voor eind januari 2023 de aanpassing van uw hypotheek geregeld te hebben.”
Daarnaast heeft [gedaagde] een aan hem gericht e-mail bericht van de Rabobank d.d. 20 december 2022 in het geding gebracht. Daarin staat:
“Hierbij kan ik bevestigen dat we vanaf februari 2022 bezig zijn te onderzoeken of de hoofdelijke aansprakelijkheid van uw ex partner [eiseres] voor de destijds aangegane hypotheekschuld kan vervallen.
Hieruit bleek begin dit jaar dat op basis van het door u vastgestelde inkomen er geen mogelijk was om het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid te regelen.
Hierop hebben we afgesproken om halfjaarcijfers 2022 ook te betrekken in de vaststelling van het inkomen waardoor er wellicht wel ruimte zou ontstaan.
Ook op basis van deze gegevens is het inkomen niet voldoende om het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van uw ex partner toe te staan.
De laatste optie is definitieve cijfers en aangifte inkomstenbelasting 2022 mee te nemen in de beoordeling.
Hiervoor zullen we echter tot minimaal januari 2023 moeten wachten. De accountant zal de cijfers wel gereed moeten maken. “
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel, gelet op een afweging van de belangen van [eiseres] enerzijds en van [gedaagde] anderzijds, dat [gedaagde] nog tot 15 maart 2023 de gelegenheid zou moeten krijgen om te bewerkstelligen dat [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Indien [gedaagde] hier niet in slaagt zal hij dienen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. De voorzieningenrechter heeft daarbij acht geslagen op de lange termijn die [gedaagde] gegeven was in het echtscheidingsconvenant om het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] te regelen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het uitblijven van de overdracht van de eigendom van de woning die volgens het echtscheidingsconvenant had moeten plaatsvinden niet in de weg behoeft te staan aan het bewerkstellingen van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] . Ondanks die lange termijn zal de voorzieningenrechter toch de door [gedaagde] gesuggereerde termijn geven. De voorzieningenrechter acht het belang dat [gedaagde] heeft om in de woning te kunnen blijven wonen groot. Daarnaast heeft [gedaagde] wellicht nog geen toezegging van de bank met betrekking tot het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] , maar de door hem in het geding gebrachte informatie laten de mogelijkheid nog open dat de bank daar alsnog mee akkoord gaat op basis van de begin 2023 aan te leveren jaarcijfers 2022 van het bedrijf van [gedaagde] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [eiseres] op nu de woning te gaan verkopen niet in die mate opweegt tegen het belang van [gedaagde] dat uitstel van korte duur niet gerechtvaardigd is. Het financiële risico dat zij loopt is niet groot. [eiseres] betwist niet dat [gedaagde] tot nu zijn financiële verplichtingen in verband met de hypothecaire lening nagekomen is en [eiseres] is zelf van oordeel dat sprake is van overwaarde. Daarnaast kan [eiseres] beperkt zijn bij de financiering van een door haar te kopen woning, maar zij heeft niet gesteld dat zij op dit moment een woning op het oog heeft, waarvoor zij financiering nodig heeft. [gedaagde] krijgt echter maar een korte termijn om het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] te regelen. Hij heeft om te beginnen, zoals hiervoor vermeld, in het echtscheidingsconvenant al een lange termijn gekregen en hij is vanaf februari 2022 bezig dat ontslag te regelen. Bovendien heeft [gedaagde] na de mondelinge behandeling, rekening houdend met de mogelijke inhoud van het vonnis, al verdere stappen moeten kunnen nemen.
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] onder I, II, III en V in die zin toewijzen, dat [gedaagde] medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning tenzij hij er zorg voor draagt dat [eiseres] uiterlijk op 15 maart 2023 ontslagen is uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.
5.9.
De gevorderde dwangsom onder IV zal worden afgewezen. In voorkomend geval zal dit vonnis immers in de plaats treden van de medewerking van [gedaagde] aan de verkoop en levering van de woning indien hij weigert zijn medewerking te verlenen.
5.10.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten tussen partijen compenseren. Dat betekent dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen. Dit is niet ongebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst het navolgende onder 6.2. tot en met 6.5. toe voor zover [gedaagde] [eiseres] niet uiterlijk op 15 maart 2023 laat ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning, door een makelaar van [X] Makelaars B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , wederom opdracht te geven tot het in de verkoop nemen van de woning aan [het adres] te [woonplaats] ,
6.3.
bepaalt dat partijen zich ten aanzien van de verkoop dienen te conformeren aan hetgeen in artikel 6.3 sub a, b, c en d van het convenant staat beschreven,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om zijn medewerking te verlenen aan het verkooptraject van de woning in de ruimste zin des woords, waaronder begrepen het verkoopbaar/aantoonbaar maken van de woning en het bieden van de gelegenheid aan de makelaar om de woning te bezichtigen met potentiële kopers en het maken van foto’s ten behoeve van de verkoop,
6.5.
bepaalt dat, wanneer [gedaagde] niet meewerkt aan de verkoop, dan wel levering van de echtelijke woning, het vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] , die nodig is voor respectievelijk de verkoopopdracht, de verkoop en de levering en het notariële transport van de woning,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.