4.Gronden
Artikel 9 KRW luidt als volgt:
“1. De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen (…) overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De lidstaten zorgen er tegen het jaar 2010 voor:
- dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn;
- dat de diverse watergebruikssectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die (…) rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De lidstaten kunnen daarbij de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden in acht nemen.
2. De lidstaten rapporteren in de stroomgebiedsbeheersplannen over de voorgenomen stappen voor de uitvoering van lid 1 die ertoe bijdragen dat de milieudoelstellingen van deze richtlijn bereikt worden, en over het aandeel dat de verschillende vormen van watergebruik leveren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten.
3. (…)
4. De lidstaten maken geen inbreuk op deze richtlijn wanneer zij in overeenstemming met gevestigde gebruiken beslissen de bepalingen van lid 1, tweede alinea, en ook de desbetreffende bepalingen van lid 2, voor een bepaalde vorm van watergebruik niet toe te passen, indien dit het doel van deze richtlijn en het bereiken daarvan niet in het gedrang brengt. De lidstaten motiveren in de stroomgebiedsbeheersplannen waarom zij lid 1, tweede alinea, niet onverkort toepassen.”
Artikel 116 Waterschapswet luidt als volgt:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte (…);
b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(…)”
Artikel 117, lid 1, Waterschapswet luidt als volgt:
“Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
(…)
d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.”
Artikel 119, lid 1, Waterschapswet luidt als volgt:
“1. Heffingsplichtig in de zin van artikel 117, onderdelen b, c en d, zijn degenen die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.”
Artikel 120 Waterschapswet luidt als volgt:
“1. Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van de in artikel 117 bedoelde heffing een verordening vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. (…)
2. De toedeling van het kostendeel voor de categorie, bedoeld in artikel 117, onderdeel a, wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. Het door het waterschap bij verordening, als bedoeld onder het eerste lid, te bepalen kostenaandeel bedraagt:
a. minimaal 20% en maximaal 30% wanneer het aantal inwoners per vierkante kilometer niet meer bedraagt dan 500;
(…)”
In artikel 121 Waterschapswet zijn de heffingsmaatstaven voor de watersysteemheffing opgenomen. Voorts zijn aanvullende bepalingen inzake de tarieven opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt:
“1. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:
a. ter zake van ingezetenen als bedoeld in artikel 117, onderdeel a: de woonruimte, waarbij het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte;
(…)
d. ter zake van gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, onderdeel d: de waarde die voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar, waarbij het tarief wordt gesteld op een vast percentage van de waarde.”
De Verordening luidt als volgt:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a.
ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het
kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar
gebruik heeft van woonruimte (…);
(…)
(…)
woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de
inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden
gegeven;
kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel
120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;
(…)
(…)
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal
reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem en de zorg
voor het wegenbeheer aan het waterschap zijn opgedragen;
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem
wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.
2. De heffing wordt geheven van hen die:
a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, (…);
(…)
d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde
onroerende zaken in het gebied van het waterschap;
3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die
bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster
is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht is;
(…)
Artikel 3 Heffingsmaatstaf
Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:
a. ter zake van ingezetenen: de woonruimte;
b. (…)
c. ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar
voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV
van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen
Artikel 4 Tarief ingezetenen
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening,
bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen
€ 83,76 per woonruimte.
Artikel 10 Tarief
Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening,
bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0611%
van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.”
Bij besluit van 24 november 2016 heeft de algemene vergadering van waterschap Scheldestromen het tarief van artikel 4 gewijzigd in € 99,58 en het tarief van artikel 10 gewijzigd in 0,0584%.
De Kostentoedelingsverordening luidt als volgt:
“
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer, de netto-kosten van het wegenbeheer daarin begrepen, zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing, de wegenheffing daarin begrepen;
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem, alsmede de zorg voor het wegenbeheer aan het waterschap Scheldestromen zijn opgedragen;
ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte, (…);
zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.
Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer
1. De kosten worden als volgt toegedeeld:
a. 30 % aan de ingezetenen;
(…)
d. 48,60 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.”
Ten aanzien van het geschil
I. Is de Verordening in strijd met artikel 9 KRW?
4.1.Belanghebbende stelt dat van hem geen watersysteemheffing mag worden geheven, vanwege zijn geringe waterbezwaar. Belanghebbende stelt dat de Verordening, die de belastingplicht koppelt aan het ‘zijn van ingezetene’ en ‘het genot hebben van een onroerende zaak’, in strijd is met de KRW, in het bijzonder artikel 9, lid 1. Belanghebbende is van mening dat uit het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ volgt dat de wijze van heffen volgens de Verordening niet juist is en dat de Verordening onverbindend dient te worden verklaard.
4.2.Anders dan belanghebbende meent, verplicht artikel 9, lid 1, KRW niet om gebruikers van water te belasten op basis van de kosten die gepaard gaan met hun lozingen, volgens het beginsel ‘de vervuiler betaalt’.Uit artikel 9, lid 1, KRW volgt slechts de verplichting ‘rekening te houden’ met de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat de diverse watergebruikssectoren (huishoudens, bedrijven en landbouw) ‘een redelijke bijdrage’ leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die ‘rekening houdt’ met het beginsel dat de vervuiler betaalt.De wijze waarop lidstaten deze verplichtingen moeten invullen is echter niet nader omschreven in de KRW. Bovendien is aan de lidstaten de beoordelings- en beleidsvrijheid geboden om af te wijken van wat staat in artikel 9, lid 1, tweede alinea.
4.3.Gelet hierop is (de systematiek van heffen in) de Verordening niet in strijd met de KRW.
II. De termen ‘stroomgebied’ en ‘beheersgebied’
4.4.Belanghebbende stelt dat de termen ‘stroomgebied’ en ‘beheersgebied’ op een onjuiste wijze door het Waterschap Scheldestromen zijn gehanteerd.
4.5.In de Waterschapswet staat dat waterschappen de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.De bevoegdheid tot regeling van dat gebied behoort aan Provinciale Staten.De uitoefening van deze bevoegdheid is gebeurd bij de Verordening. Volgens de Verordeningis het gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het wegenbeheer aan het waterschap zijn opgedragen.
4.6.Blijkens de kaart bij het provinciaal reglement behoorde de gemeente Goes op 1 januari 2017 tot het ‘beheersgebied’ van het Waterschap Scheldestromen en viel Goes dus binnen het gebied waarvoor dit waterschap de waterstaatkundige verzorging had. Dit brengt met zich dat dit waterschap de onderhavige aanslagen aan belanghebbende mocht opleggen.
4.7.Gelet op het voorgaande is niet relevant wat onder een stroomgebied wordt verstaan en of binnen het Waterschap Scheldestromen sprake is van één of meer stroomgebieden. De omstandigheid dat de KRW uitgaat van stroomgebieden kan het voorgaande niet opzij zetten.
III. Het belastbare feit voor de watersysteemheffing; recht op vrijstelling?
4.8.Voor de ‘watersysteemheffing ingezetenen’ is het belastbare feit het blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en het aldaar gebruik hebben van woonruimte.
4.9.Voor de ‘watersysteemheffing gebouwd’ is het belastbare feit het bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster zijn vermeld.
4.10.Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat de genoemde belastbare feiten zich hebben voorgedaan. Belanghebbende meent echter recht te hebben op vrijstelling van watersysteemheffing, nu zijn waterbezwaar beperkt is.
4.11.In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, volstaat het voldoen aan de voorwaarden voor het belastbare feit om tot heffing over te gaan en leidt een geringer waterbezwaar niet tot het verlagen of achterwege laten van de aanslagen.
IV. Willekeurige en onredelijke belastingheffing op basis van Kostentoedelingsverordening?
4.12.Belanghebbende komt op tegen de berekening van de kostentoedeling van 30% aan ingezetenen, omdat deze ingezetenen ook al hebben betaald in de categorie ‘gebouwd’.
4.13.De heffingsambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat de categorieën ‘ingezetenen’ en ‘gebouwd’ niet gelijk zijn, omdat het twee verschillende doelgroepen betreft. Hij heeft toegelicht dat een deel van de belastingplichtigen binnen de categorie ‘ingezetenen’ huurders betreft, die geen gebouwd eigendom hebben en dus niet behoren tot de categorie ‘gebouwd’. Binnen de categorie ‘gebouwd’ zijn verder veel belastingplichtigen die geen ingezetenen zijn, zoals bedrijven, eigenaren van huurwoningen en eigenaren van recreatiewoningen.
4.14.Op vragen van leden van de Tweede Kamer over de vermeende ‘dubbele aanslagen’ in het geval een ingezetene huiseigenaar kan worden aangeslagen én als ingezetene én als huiseigenaar, is geantwoord:
“
dat volgens de systematiek van de waterschapswet «dubbele aanslagen» kunnen worden opgelegd. Dit komt doordat sommige mensen een dubbel belang hebben bij het werk van het waterschap. Eigenaren van een onroerende zaak hebben bijvoorbeeld belang bij het werk van het waterschap omdat hun onroerende zaak daardoor in stand blijft, maar hebben tevens belang bij het werk van het waterschap omdat zij in het waterschapsgebied wonen, werken en recreëren. Hen wordt daarom een «aanslag gebouwd» en een «ingezetenen-omslag» opgelegd. (…).”
4.15.Het hof komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat belanghebbende terecht is belast met twee aanslagen watersysteemheffing en dat dit is te rechtvaardigen omdat hij een dubbel belang bij het werk van het waterschap had. Belanghebbende mocht daarom in beide categorieën watersysteemheffing worden aangeslagen, zonder dat sprake was van een willekeurige of onredelijke belastingheffing.
V. Onevenredige belasting door bijkomende kosten bescherming tegen zeewater?
4.16.Belanghebbende stelt dat nu het Waterschap Scheldestromen de bescherming tegen zeewater schaart onder de zorg voor het watersysteem, hij door de hogere kosten onevenredig belast wordt ten opzichte van ingezetenen van een ander waterschap.
4.17.De heffingsambtenaar heeft in het nadere stuk van 10 november 2022 aangegeven dat krachtens de Waterwethet Rijk de aangewezen watersystemen beheert, eventueel met uitzondering van bepaalde onderdelen.De waterschappen zijn bij provinciale verordeningen belast met het beheer van de regionale wateren,hetgeen voor Waterschap Scheldestromen is gebeurd middels het Reglement voor Waterschap Scheldestromen.
4.18.Uit de stukken waarnaar de heffingsambtenaar heeft verwezen, volgt dat een deel van de beheertaken bij het Rijk ligt en een deel van de taken bij het Waterschap Scheldestromen. Aan het hof is niet gebleken dat dit waterschap kosten draagt die het niet zou moeten dragen.
VI. Onevenredige belasting door ontbreken tariefdifferentiatie?
4.19.Belanghebbende stelt dat hij onevenredig wordt belast omdat er geen sprake is van tariefdifferentiatie waarbij het tarief toeneemt naarmate men meer vervuilt.
4.20.Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat sprake moet zijn van een dergelijke tariefdifferentiatie. Uit de parlementaire behandeling van de watersysteemheffingvolgt dat een kostentoedeling op basis van een precieze kostenveroorzaking niet mogelijk of wenselijk werd geacht, om het systeem eenvoudig te houden. In de Kamerstukken is vermeld:
“De watersysteemheffing zal gedeeltelijk op solidariteit en gedeeltelijk op profijt worden gebaseerd. Het solidariteitsdeel wordt opgelegd aan de categorie ingezetenen via één gelijk bedrag per huishouden. Het profijtdeel zal worden opgelegd aan de eigenaren van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. Het aandeel van de onderscheiden belastingcategorieën in het profijtdeel wordt gebaseerd op de waarde van de onroerende zaak in het economisch verkeer. (…)De keuze om de watersysteemheffing op zowel het solidariteit[-] als het profijtbeginsel te baseren komt voort uit het feit dat het waterschap zowel maatregelen treft die aan eenieder in het gebied min of meer gelijkelijk ten goede komen (algemeen belang), als maatregelen in het belang van een of meer specifieke groepen (specifieke belang). Het toerekenen van maatregelen of voorzieningen naar bijzondere groepen van belanghebbenden impliceert overigens niet dat een kostentoedeling op basis van een precieze kostenveroorzaking mogelijk zou zijn. Bedacht moet immers worden dat maatregelen in de regel veelal effect hebben op het functioneren van het gehele (deel)watersysteem, en daarmee ook op de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan het belang van alle categorieën. Het effect kan bij de ene set van maatregelen voornamelijk ten goede komen aan een ieder gelijkelijk (het collectief), terwijl bij een andere set van maatregelen een bepaalde categorie meer profiteert dan een andere categorie.
Ook binnen de categorie is lang niet altijd sprake van een gelijke mate van profijt. Het bepalen van de mate van het effect van maatregelen voor elke categorie afzonderlijk en op basis daarvan de kostentoedeling vaststellen, is in de praktijk een zeer moeilijke, theoretische en weinig transparante aangelegenheid. (…) Het hanteren van het principe van kostenveroorzaking als basis voor een bekostigingsstructuur voor het gehele watersysteembeheer is daarom geen begaanbare weg. (...)De hier voorgestelde bekostigingsstructuur (…) beperkt zich tot een uitwerking van de relatie tussen belang en betaling, waarbij er slechts een beperkte relatie bestaat met de kostenveroorzaking. Daar staat tegenover dat er een eenvoudige en transparante bekostigingsstructuur verkregen wordt, die fiscaal-juridisch robuust is.
4.21.Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op grond van artikel 120 Waterschapswet de Kostentoedelingsverordening vastgesteld. Hierbij is de keuze gemaakt om geen tariefdifferentiatie naar gelang de mate van vervuiling op te nemen.
4.22.Voor ingrijpen door de rechter in de gekozen tariefstelling is slechts plaats indien met die tariefstelling sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Gelet op de politieke keuze om van een eenvoudige bekostigingsstructuur uit te gaan, is het hof van oordeel dat het ontbreken van een tariefdifferentiatie niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
VII. Het individuele waterbezwaar van (de woning van) belanghebbende
4.23.Belanghebbende stelt dat het waterschap cijfermatig moet onderbouwen wat het waterbezwaar is van (de woning van) belanghebbende.
4.24.Het hof acht dit standpunt onjuist. Het waterschap mag uitgaan van een bepaald (wellicht fictief) voordeel voor belanghebbende, zonder cijfermatig te onderbouwen wat het waterbezwaar is van belanghebbende. Daartoe overweegt het hof dat de watersysteemheffing een bestemmingsheffing is en niet de gefiscaliseerde prijs voor een door het waterschap verleende dienst. De watersysteemheffing is een belasting en daarmee een gedwongen betaling aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele tegenprestatie tegenover staat. De opbrengst van deze heffing is geoormerkt voor de bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem.
4.25.Met het voldoen aan de criteria voor de belastingplicht is belanghebbende, onafhankelijk van zijn individuele waterbezwaar, verplicht de watersysteemheffing te betalen.
VIII. Strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.26.Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de aan hem opgelegde aanslagen in strijd zijn met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel.
4.27.Naar het oordeel van het hof zijn de aanslagen opgelegd in lijn met de Waterschapswet, de Verordening en het Reglement en is er geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof stelt vast dat belanghebbende een individuelere benadering verlangt dan die waartoe de wet of vorenbedoelde beginselen nopen.
4.28.Volgens belanghebbende is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat hij met de aanslagen is benadeeld ten opzichte van de landbouw en de bedrijven.
Deze grief slaagt reeds niet, omdat hierbij geen sprake is van gelijke gevallen.
4.29.De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.30.Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.31.Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.