ECLI:NL:GHSHE:2023:46

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/00964
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen watersysteemheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtmatigheid van aanslagen voor de watersysteemheffing is betwist. Belanghebbende is aangeslagen voor de ‘watersysteemheffing gebouwd’ en de ‘watersysteemheffing ingezetenen’ voor het belastingjaar 2017. Hij voert aan dat de Verordening op de watersysteemheffing in strijd is met artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en dat hij om zijn lage waterbezwaar vrijgesteld moet worden van deze heffing. Het hof oordeelt dat de grieven van belanghebbende geen doel treffen en dat het hoger beroep ongegrond is. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de aanslagen rechtmatig zijn opgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht had opgelegd, en dat de Verordening niet in strijd is met de KRW. Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de individuele waterbezwaar van belanghebbende cijfermatig te onderbouwen, en dat de gekozen tariefstelling niet leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00964
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 juni 2021, nummer BRE 19/3454, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het belastingjaar 2017 een gecombineerd aanslagbiljet verzonden, waarbij belanghebbende (onder meer) is aangeslagen voor de ‘watersysteemheffing gebouwd’ en de ‘watersysteemheffing ingezetenen’.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend, maar wel een nader stuk van 10 november 2022. Dit stuk is doorgestuurd naar belanghebbende.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de heffingsambtenaar.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was op 1 januari 2017 eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] in [plaats] , gemeente Goes , en was op die datum als zodanig ingeschreven in respectievelijk de Basisregistratie kadaster en de Basisregistratie Personen.
2.2.
Op 28 februari 2017 is aan belanghebbende een gecombineerde aanslag opgelegd, waarop een bedrag van € 203,23 aan ‘watersysteemheffing gebouwd’ is vermeld (gebaseerd op de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van € 348.000) en een bedrag van € 99,58 aan ‘watersysteemheffing ingezetenen’ (het standaardtarief per woning).
2.3.
Op 4 december 2014 heeft de algemene vergadering van Waterschap Scheldestromen de Verordening op de watersysteemheffing waterschap Scheldestromen 2015 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De algemene vergadering heeft op 24 november 2016 een wijzigingsbesluit vastgesteld in verband met de voor 2017 geldende tarieven.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar terecht de aanslagen watersysteemheffing (hierna: de aanslagen) voor het jaar 2017 aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Het geschil betreft in het bijzonder het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de Verordening in strijd met artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water [1] (hierna: KRW)?
II. Is sprake van een juiste invulling van de termen ‘stroomgebied’ en ‘beheersgebied’?
III. Moet belanghebbende worden vrijgesteld van watersysteemheffing door zijn lage waterbezwaar, ondanks dat het wettelijke belastbare feit voor de watersysteemheffing zich heeft voorgedaan?
IV. Is sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing op basis van de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer en wegenbeheer waterschap Scheldestromen 2016 (hierna: de Kostentoedelingsverordening)?
V. Wordt belanghebbende onevenredig belast doordat het waterschap de bescherming tegen zeewater schaart onder de zorg voor het watersysteem?
VI. Wordt belanghebbende onevenredig belast omdat er geen sprake is van tariefdifferentiatie waarbij het tarief toeneemt naarmate men meer vervuilt?
VII. Dient het waterschap cijfermatig te onderbouwen wat het waterbezwaar is van (de woning van) belanghebbende?
VIII. Dienen de aanslagen vernietigd te worden wegens strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

4.Gronden

Juridisch kader
Artikel 9 KRW luidt als volgt:
“1. De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen (…) overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De lidstaten zorgen er tegen het jaar 2010 voor:
- dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn;
- dat de diverse watergebruikssectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die (…) rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt.

De lidstaten kunnen daarbij de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden in acht nemen.

2. De lidstaten rapporteren in de stroomgebiedsbeheersplannen over de voorgenomen stappen voor de uitvoering van lid 1 die ertoe bijdragen dat de milieudoelstellingen van deze richtlijn bereikt worden, en over het aandeel dat de verschillende vormen van watergebruik leveren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten.

3. (…)

4. De lidstaten maken geen inbreuk op deze richtlijn wanneer zij in overeenstemming met gevestigde gebruiken beslissen de bepalingen van lid 1, tweede alinea, en ook de desbetreffende bepalingen van lid 2, voor een bepaalde vorm van watergebruik niet toe te passen, indien dit het doel van deze richtlijn en het bereiken daarvan niet in het gedrang brengt. De lidstaten motiveren in de stroomgebiedsbeheersplannen waarom zij lid 1, tweede alinea, niet onverkort toepassen.”

Artikel 116 Waterschapswet luidt als volgt:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte (…);
b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

(…)”

Artikel 117, lid 1, Waterschapswet luidt als volgt:
“Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
a. ingezetene zijn;

(…)

d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.”
Artikel 119, lid 1, Waterschapswet luidt als volgt:
“1. Heffingsplichtig in de zin van artikel 117, onderdelen b, c en d, zijn degenen die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.”
Artikel 120 Waterschapswet luidt als volgt:
“1. Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van de in artikel 117 bedoelde heffing een verordening vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. (…)

2. De toedeling van het kostendeel voor de categorie, bedoeld in artikel 117, onderdeel a, wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. Het door het waterschap bij verordening, als bedoeld onder het eerste lid, te bepalen kostenaandeel bedraagt:

a. minimaal 20% en maximaal 30% wanneer het aantal inwoners per vierkante kilometer niet meer bedraagt dan 500;

(…)”

In artikel 121 Waterschapswet zijn de heffingsmaatstaven voor de watersysteemheffing opgenomen. Voorts zijn aanvullende bepalingen inzake de tarieven opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt:
“1. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:
a. ter zake van ingezetenen als bedoeld in artikel 117, onderdeel a: de woonruimte, waarbij het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte;

(…)

d. ter zake van gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, onderdeel d: de waarde die voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar, waarbij het tarief wordt gesteld op een vast percentage van de waarde.”
De Verordening luidt als volgt:
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a.
ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het
kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar
gebruik heeft van woonruimte (…);
(…)
(…)
woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de
inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden
gegeven;
kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel

120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

(…)
(…)
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal
reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem en de zorg
voor het wegenbeheer aan het waterschap zijn opgedragen;
i.
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem

wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

2. De heffing wordt geheven van hen die:

a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, (…);
(…)
d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde
onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die

bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster
is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht is;
(…)
Artikel 3 Heffingsmaatstaf
Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:
a. ter zake van ingezetenen: de woonruimte;
b. (…)
c. ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar
voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV
van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen
Artikel 4 Tarief ingezetenen
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening,
bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen
€ 83,76 per woonruimte.
(…)
Artikel 10 Tarief
Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening,
bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0611%
van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.”
Bij besluit van 24 november 2016 heeft de algemene vergadering van waterschap Scheldestromen het tarief van artikel 4 gewijzigd in € 99,58 en het tarief van artikel 10 gewijzigd in 0,0584%.
De Kostentoedelingsverordening luidt als volgt:

Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer, de netto-kosten van het wegenbeheer daarin begrepen, zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing, de wegenheffing daarin begrepen;
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem, alsmede de zorg voor het wegenbeheer aan het waterschap Scheldestromen zijn opgedragen;
ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte, (…);
(…)
zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.
Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

1. De kosten worden als volgt toegedeeld:

a. 30 % aan de ingezetenen;

(…)

d. 48,60 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.”
Ten aanzien van het geschil
I. Is de Verordening in strijd met artikel 9 KRW?
4.1.
Belanghebbende stelt dat van hem geen watersysteemheffing mag worden geheven, vanwege zijn geringe waterbezwaar. Belanghebbende stelt dat de Verordening, die de belastingplicht koppelt aan het ‘zijn van ingezetene’ en ‘het genot hebben van een onroerende zaak’, in strijd is met de KRW, in het bijzonder artikel 9, lid 1. Belanghebbende is van mening dat uit het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ volgt dat de wijze van heffen volgens de Verordening niet juist is en dat de Verordening onverbindend dient te worden verklaard.
4.2.
Anders dan belanghebbende meent, verplicht artikel 9, lid 1, KRW niet om gebruikers van water te belasten op basis van de kosten die gepaard gaan met hun lozingen, volgens het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. [2] Uit artikel 9, lid 1, KRW volgt slechts de verplichting ‘rekening te houden’ met de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat de diverse watergebruikssectoren (huishoudens, bedrijven en landbouw) ‘een redelijke bijdrage’ leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die ‘rekening houdt’ met het beginsel dat de vervuiler betaalt. [3] De wijze waarop lidstaten deze verplichtingen moeten invullen is echter niet nader omschreven in de KRW. Bovendien is aan de lidstaten de beoordelings- en beleidsvrijheid geboden om af te wijken van wat staat in artikel 9, lid 1, tweede alinea. [4]
4.3.
Gelet hierop is (de systematiek van heffen in) de Verordening niet in strijd met de KRW.
II. De termen ‘stroomgebied’ en ‘beheersgebied’
4.4.
Belanghebbende stelt dat de termen ‘stroomgebied’ en ‘beheersgebied’ op een onjuiste wijze door het Waterschap Scheldestromen zijn gehanteerd.
4.5.
In de Waterschapswet staat dat waterschappen de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben. [5] De bevoegdheid tot regeling van dat gebied behoort aan Provinciale Staten. [6] De uitoefening van deze bevoegdheid is gebeurd bij de Verordening. Volgens de Verordening [7] is het gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het wegenbeheer aan het waterschap zijn opgedragen. [8]
4.6.
Blijkens de kaart bij het provinciaal reglement behoorde de gemeente Goes op 1 januari 2017 tot het ‘beheersgebied’ van het Waterschap Scheldestromen en viel Goes dus binnen het gebied waarvoor dit waterschap de waterstaatkundige verzorging had. Dit brengt met zich dat dit waterschap de onderhavige aanslagen aan belanghebbende mocht opleggen.
4.7.
Gelet op het voorgaande is niet relevant wat onder een stroomgebied wordt verstaan en of binnen het Waterschap Scheldestromen sprake is van één of meer stroomgebieden. De omstandigheid dat de KRW uitgaat van stroomgebieden kan het voorgaande niet opzij zetten.
III. Het belastbare feit voor de watersysteemheffing; recht op vrijstelling?
4.8.
Voor de ‘watersysteemheffing ingezetenen’ is het belastbare feit het blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en het aldaar gebruik hebben van woonruimte. [9]
4.9.
Voor de ‘watersysteemheffing gebouwd’ is het belastbare feit het bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster zijn vermeld. [10]
4.10.
Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat de genoemde belastbare feiten zich hebben voorgedaan. Belanghebbende meent echter recht te hebben op vrijstelling van watersysteemheffing, nu zijn waterbezwaar beperkt is.
4.11.
In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, volstaat het voldoen aan de voorwaarden voor het belastbare feit om tot heffing over te gaan en leidt een geringer waterbezwaar niet tot het verlagen of achterwege laten van de aanslagen.
IV. Willekeurige en onredelijke belastingheffing op basis van Kostentoedelingsverordening?
4.12.
Belanghebbende komt op tegen de berekening van de kostentoedeling van 30% aan ingezetenen, omdat deze ingezetenen ook al hebben betaald in de categorie ‘gebouwd’.
4.13.
De heffingsambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat de categorieën ‘ingezetenen’ en ‘gebouwd’ niet gelijk zijn, omdat het twee verschillende doelgroepen betreft. Hij heeft toegelicht dat een deel van de belastingplichtigen binnen de categorie ‘ingezetenen’ huurders betreft, die geen gebouwd eigendom hebben en dus niet behoren tot de categorie ‘gebouwd’. Binnen de categorie ‘gebouwd’ zijn verder veel belastingplichtigen die geen ingezetenen zijn, zoals bedrijven, eigenaren van huurwoningen en eigenaren van recreatiewoningen.
4.14.
Op vragen van leden van de Tweede Kamer over de vermeende ‘dubbele aanslagen’ in het geval een ingezetene huiseigenaar kan worden aangeslagen én als ingezetene én als huiseigenaar, is geantwoord:
dat volgens de systematiek van de waterschapswet «dubbele aanslagen» kunnen worden opgelegd. Dit komt doordat sommige mensen een dubbel belang hebben bij het werk van het waterschap. Eigenaren van een onroerende zaak hebben bijvoorbeeld belang bij het werk van het waterschap omdat hun onroerende zaak daardoor in stand blijft, maar hebben tevens belang bij het werk van het waterschap omdat zij in het waterschapsgebied wonen, werken en recreëren. Hen wordt daarom een «aanslag gebouwd» en een «ingezetenen-omslag» opgelegd. (…).” [11]
4.15.
Het hof komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat belanghebbende terecht is belast met twee aanslagen watersysteemheffing en dat dit is te rechtvaardigen omdat hij een dubbel belang bij het werk van het waterschap had. Belanghebbende mocht daarom in beide categorieën watersysteemheffing worden aangeslagen, zonder dat sprake was van een willekeurige of onredelijke belastingheffing.
V. Onevenredige belasting door bijkomende kosten bescherming tegen zeewater?
4.16.
Belanghebbende stelt dat nu het Waterschap Scheldestromen de bescherming tegen zeewater schaart onder de zorg voor het watersysteem, hij door de hogere kosten onevenredig belast wordt ten opzichte van ingezetenen van een ander waterschap.
4.17.
De heffingsambtenaar heeft in het nadere stuk van 10 november 2022 aangegeven dat krachtens de Waterwet [12] het Rijk de aangewezen watersystemen beheert, eventueel met uitzondering van bepaalde onderdelen. [13] De waterschappen zijn bij provinciale verordeningen belast met het beheer van de regionale wateren, [14] hetgeen voor Waterschap Scheldestromen is gebeurd middels het Reglement voor Waterschap Scheldestromen.
4.18.
Uit de stukken waarnaar de heffingsambtenaar heeft verwezen, volgt dat een deel van de beheertaken bij het Rijk ligt en een deel van de taken bij het Waterschap Scheldestromen. Aan het hof is niet gebleken dat dit waterschap kosten draagt die het niet zou moeten dragen.
VI. Onevenredige belasting door ontbreken tariefdifferentiatie?
4.19.
Belanghebbende stelt dat hij onevenredig wordt belast omdat er geen sprake is van tariefdifferentiatie waarbij het tarief toeneemt naarmate men meer vervuilt.
4.20.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat sprake moet zijn van een dergelijke tariefdifferentiatie. Uit de parlementaire behandeling van de watersysteemheffing [15] volgt dat een kostentoedeling op basis van een precieze kostenveroorzaking niet mogelijk of wenselijk werd geacht, om het systeem eenvoudig te houden. In de Kamerstukken is vermeld:
“De watersysteemheffing zal gedeeltelijk op solidariteit en gedeeltelijk op profijt worden gebaseerd. Het solidariteitsdeel wordt opgelegd aan de categorie ingezetenen via één gelijk bedrag per huishouden. Het profijtdeel zal worden opgelegd aan de eigenaren van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. Het aandeel van de onderscheiden belastingcategorieën in het profijtdeel wordt gebaseerd op de waarde van de onroerende zaak in het economisch verkeer. (…)De keuze om de watersysteemheffing op zowel het solidariteit[-] als het profijtbeginsel te baseren komt voort uit het feit dat het waterschap zowel maatregelen treft die aan eenieder in het gebied min of meer gelijkelijk ten goede komen (algemeen belang), als maatregelen in het belang van een of meer specifieke groepen (specifieke belang). Het toerekenen van maatregelen of voorzieningen naar bijzondere groepen van belanghebbenden impliceert overigens niet dat een kostentoedeling op basis van een precieze kostenveroorzaking mogelijk zou zijn. Bedacht moet immers worden dat maatregelen in de regel veelal effect hebben op het functioneren van het gehele (deel)watersysteem, en daarmee ook op de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan het belang van alle categorieën. Het effect kan bij de ene set van maatregelen voornamelijk ten goede komen aan een ieder gelijkelijk (het collectief), terwijl bij een andere set van maatregelen een bepaalde categorie meer profiteert dan een andere categorie.
Ook binnen de categorie is lang niet altijd sprake van een gelijke mate van profijt. Het bepalen van de mate van het effect van maatregelen voor elke categorie afzonderlijk en op basis daarvan de kostentoedeling vaststellen, is in de praktijk een zeer moeilijke, theoretische en weinig transparante aangelegenheid. (…) Het hanteren van het principe van kostenveroorzaking als basis voor een bekostigingsstructuur voor het gehele watersysteembeheer is daarom geen begaanbare weg. (...)De hier voorgestelde bekostigingsstructuur (…) beperkt zich tot een uitwerking van de relatie tussen belang en betaling, waarbij er slechts een beperkte relatie bestaat met de kostenveroorzaking. Daar staat tegenover dat er een eenvoudige en transparante bekostigingsstructuur verkregen wordt, die fiscaal-juridisch robuust is.
4.21.
Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op grond van artikel 120 Waterschapswet de Kostentoedelingsverordening vastgesteld. Hierbij is de keuze gemaakt om geen tariefdifferentiatie naar gelang de mate van vervuiling op te nemen.
4.22.
Voor ingrijpen door de rechter in de gekozen tariefstelling is slechts plaats indien met die tariefstelling sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Gelet op de politieke keuze om van een eenvoudige bekostigingsstructuur uit te gaan, is het hof van oordeel dat het ontbreken van een tariefdifferentiatie niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
VII. Het individuele waterbezwaar van (de woning van) belanghebbende
4.23.
Belanghebbende stelt dat het waterschap cijfermatig moet onderbouwen wat het waterbezwaar is van (de woning van) belanghebbende.
4.24.
Het hof acht dit standpunt onjuist. Het waterschap mag uitgaan van een bepaald (wellicht fictief) voordeel voor belanghebbende, zonder cijfermatig te onderbouwen wat het waterbezwaar is van belanghebbende. Daartoe overweegt het hof dat de watersysteemheffing een bestemmingsheffing is en niet de gefiscaliseerde prijs voor een door het waterschap verleende dienst. De watersysteemheffing is een belasting en daarmee een gedwongen betaling aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele tegenprestatie tegenover staat. De opbrengst van deze heffing is geoormerkt voor de bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem.
4.25.
Met het voldoen aan de criteria voor de belastingplicht is belanghebbende, onafhankelijk van zijn individuele waterbezwaar, verplicht de watersysteemheffing te betalen.
VIII. Strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.26.
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de aan hem opgelegde aanslagen in strijd zijn met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel.
4.27.
Naar het oordeel van het hof zijn de aanslagen opgelegd in lijn met de Waterschapswet, de Verordening en het Reglement en is er geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof stelt vast dat belanghebbende een individuelere benadering verlangt dan die waartoe de wet of vorenbedoelde beginselen nopen.
4.28.
Volgens belanghebbende is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat hij met de aanslagen is benadeeld ten opzichte van de landbouw en de bedrijven.
Deze grief slaagt reeds niet, omdat hierbij geen sprake is van gelijke gevallen.
Tussenconclusie
4.29.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.30.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.31.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, J.M. van der Vegt en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op 11 januari 2023 aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.
2.HvJ 16 juli 2009, Futura, C-254/08, ECLI:EU:C:2009:479, punt 48, en Hoge Raad 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3082, r.o. 2.3.4.
3.Artikel 9, lid 1, tweede alinea, aanhef en tweede gedachtestreepje KRW.
4.Artikel 9, lid 4, KRW.
5.Artikel 1, lid 1, Waterschapswet.
6.Artikel 2, lid 1, Waterschapswet.
7.Artikel 1, aanhef en letter h, Verordening.
8.Zie het Reglement voor het Waterschap Scheldestromen en de bijbehorende Kaart Beheersgebied.
9.Artikel 116, onderdeel a, van de Waterschapswet en artikel 2, lid 2, letter a, Verordening.
10.Artikel 119, lid 1, Waterschapswet en artikel 2, lid 2, letter d in samenhang bezien met lid 3, Verordening.
11.Aanhangsel Handelingen II 1994/95, 761, zie r.o. 4.26 van ECLI:NL:PHR:2016:193.
12.Hoofdstuk 3, Organisatie van het waterbeheer.
13.Artikel 3.1 Waterwet.
14.Artikel 3.2 Waterwet in verbinding met artikel 2, lid 2, Waterschapswet.
15.MvT, Kamerstukken II, 2005/06, 30 601, nr. 3, pag. 4 en 23.