In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de kostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van zijn onroerende zaak had vastgesteld. Na een uitspraak op bezwaar, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, ontstond er een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank had de proceskostenvergoeding vastgesteld, maar de belanghebbende was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank de proceskostenvergoeding niet correct had vastgesteld. Het hof heeft de waarde per punt voor de beroepsfase gecorrigeerd en de totale kostenvergoeding vastgesteld op € 969,50 voor de bezwaar- en beroepsfase en € 1046,75 voor het hoger beroep. Het hof heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 134 aan de belanghebbende moet worden terugbetaald. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, maar verder bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat het onderscheid in waarde per punt in de bezwaarfase niet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet.