In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2007/2008. De belanghebbende, een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds, had geen fondsvoorwaarden overgelegd of andere relevante informatie verstrekt die de aard van het fonds en de voorwaarden waaronder de participatiebewijzen worden verhandeld, verduidelijkt. Ondanks herhaalde verzoeken van de inspecteur om deze stukken te overleggen, heeft de belanghebbende dit nagelaten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de belanghebbende als een niet-transparant lichaam moest worden gekwalificeerd volgens de Nederlandse maatstaven.
Het hof oordeelde dat het beroep van de belanghebbende op artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965 faalde, omdat niet kon worden vastgesteld dat dividendbelasting was ingehouden ten laste van de belanghebbende. De verzoeken om teruggaaf zijn terecht afgewezen, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het hof bevestigde deze uitspraak. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of voor het vergoeden van het griffierecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.