3.4.3.De als onaannemelijk en ongeloofwaardig aangemerkte onderdelen van de verklaringen van de verdachte
Bij zijn weging en waardering van de (geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de) verklaring van de verdachte heeft het hof voorts nog het volgende betrokken.
Naast de hiervoor als kennelijk leugenachtig gekwalificeerde onderdelen van de verklaringen van de verdachte, kent het hof ook betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte verklaringen heeft afgelegd die naar het oordeel van het hof (kort gezegd) onaannemelijk zijn. Ter zake van die onderdelen van de verklaringen van de verdachte, overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft over zijn aanwezigheid bij de vrachtauto in het buitenland, tegenstrijdig verklaard. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij door [medeverdachte 3] werd gebeld omdat de verlichting van de vrachtauto niet goed werkte en dat de vrachtauto op dat moment nog niet geladen was. Later heeft de verdachte ten overstaan van het hof verklaard dat hij alleen naar de chauffeur is toegegaan om de benodigde papieren in orde te maken. Dit zijn niet de enige omstandigheden die het hof ertoe hebben gebracht om de verdachte niet te geloven. De lezing van de verdachte is immers ook op andere onderdelen niet te verenigen met de hiervoor, op grond van de bewijsmiddelen, vastgestelde loop der gebeurtenissen.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat het bij zijn fouillering onder hem aangetroffen briefje met daarop onder meer de stoffen mire, zaut, methanol (welke stoffen in verband kunnen staan met de productie van synthetische drugs), niet van hem afkomstig is en hij niet weet hoe het briefje onder hem is gekomen, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Aanwijzingen dat het briefje aan een ander dan de verdachte toebehoorde of door een ander daar is achtergelaten, zijn gesteld noch gebleken.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen weet heeft van de tien contacten/oproepen tussen het aan hem toegeschreven telefoonnummer en het telefoonnummer van [medeverdachte 1] op 27 februari 2013. Ook dit onderdeel van de verklaring van de verdachte acht het hof onaannemelijk, nu ook hiervoor geldt dat geen aanwijzingen zijn gebleken dat een ander dan de verdachte gespreksdeelnemer is geweest.
Ten slotte acht het hof de lezing van de verdachte dat hij niet bekend was met de omstandigheid dat de lading van de vrachtauto apaan bevatte, ongeloofwaardig, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Tegen deze achtergrond kan het – gelet op de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden – in samenhang met de door de verdachte afgelegde kennelijk leugenachtige verklaringen – niet anders zijn dan dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de lading van de vrachtauto apaan bevatte en dat deze stof bedoeld was voor illegale doeleinden, met name de productie van verdovende middelen.
De gevoerde bewijsverweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft meer subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd. Daartoe is verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het tijdsverloop, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven op orde, hij heeft een eigen transportbedrijf en een relatie en kinderen. Daarnaast is, ook in het kader van de strafmaat, aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, hetgeen tot vermindering van de op te leggen straf dient te leiden. De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waardoor de verdachte weer terug naar de gevangenis zou moeten. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest is, met een taakstraf en/of een gelboete zou volgens de verdediging passend zijn.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vervoermiddelen en stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of verwerking van synthetische drugs (voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet).
Het bewezenverklaarde betreft een ernstig feit dat zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers.
De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken. Het hof rekent dit de verdachte aan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2023. Uit voormeld uittreksel volgt dat de verdachte in 2020 in België (onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar en een geldboete ter zake drugsfeiten, welke in 2012 zijn begaan. Uit dit uittreksel volgt tevens dat in 2017 een zaak ter zake voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet is geseponeerd, alsmede dat de verdachte in 2019 is veroordeeld ter zake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft tevens kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 6 mei 2013. Voorts heeft het hof gelet op de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop nog als volgt.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat tussen de inverzekeringstelling op 28 februari 2013 en het vonnis van 19 april 2019 een periode van ongeveer 6 jaar en 2 maanden ligt. Tussen het instellen van het hoger beroep namens de verdachte op 25 april 2019 en het eindarrest van het hof op 7 juli 2023 is een periode van ongeveer 4 jaar en 2 maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee in eerste aanleg overschreden met ongeveer 4 jaar en 2 maanden en in hoger beroep met ongeveer 2 jaar en 2 maanden. Evident is dat de redelijke termijn daarmee in zeer aanzienlijke mate is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijdingen rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Rekening houdend met de overschrijdingen van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal een lagere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, nu het hof van oordeel is dat de staf die het hof zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof gelast ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon (Nokia 6300; goednummer 360405) de teruggave aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon (Nokia 6300; goednummer 360405).
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 7 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het einddossier ‘APAAN’ met proces-verbaalnummer PL2325 2013009113 van de politie-eenheid Limburg, recherche Venlo, opgemaakte in de wettelijke vorm van daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 591 (hierna: het einddossier).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. camerabeelden, p. 533 t/m538 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
De vrachtauto van het merk SCANIA, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , parkeert met de
achterzijde in de richting van de achterzijde van de vrachtauto van het merk MAN met
container. De cabine van deze SCANIA is niet in beeld, maar uit de richting van het
bijrijdersportier komt een man met reflecterende jas, aangelopen richting de container van de MAN vrachtauto. Ik, verbalisant herkende later op de opnamen ambtshalve deze man als de verdachte: [verdachte] . [verdachte] wenkt de vrachtwagenchauffeur van de SCANIA om zijn vrachtauto dichterbij de volgeladen vrachtauto te plaatsen.
(…)
[verdachte] overlegt met andere aanwezige personen.
[verdachte] wenkt de vrachtwagenchauffeur van de SCANIA, voorzien van het kenteken
[kenteken 1] , om een klein stukje naar voren te rijden. [verdachte] overlegt met de vrachtwagenchauffeur van de SCANIA vrachtauto, voorzien van kenteken [kenteken 1] .
(…)
[verdachte] rijdt met de SCANIA vrachtauto met het kenteken [kenteken 1] weg en parkeert
verderop op het complex
2. Het proces-verbaal van bevindingen, Team Observatie, p. 24 t/m 26 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2013 reed een donkere trekker met witte oplegger via de Duitse autosnelweg
40 en de Nederlandse autosnelweg A67, gebruikmakend van de grens bij Venlo, Nederland
binnen. Ik zag dat de trekker voorzien was van het kenteken [kenteken 1] . Ik zag dat de oplegger voorzien was van het Noorse kenteken [kenteken 2] Ik zag dat de Audi voorzien was van het Duitse kenteken [kenteken 3] . Omstreeks 18.45 uur zag ik dat de trekker-oplegger en de Audi stopten bij het tankstation BP Reijnen. De bestuurder van de Audi (NNI). Ik zag dat uit de richting van de trekker-oplegger een persoon (NN2) naar NN1 liep. NN2 liep in de richting van de trekker-oplegger en stapte als bijrijder in.
Omstreeks 19.16 uur zag ik dat de trekker-oplegger de parkeerplaats van Shell op reed. Ik
zag dat een man, met het gelijkend signalement van NN2 achter de trekker-oplegger stond.
Omstreeks 19.26 uur zag ik dat een man, gelijkend met het signalement van NN1, uit de Audi stapte en in de richting van de achterzijde van de trekker-oplegger liep. Ik zag dat de twee mannen, met gelijkend signalement van NN1 en NN2, achter de trekker-oplegger stonden. Ik zag dat de laadklep van de oplegger geopend werd. Ik zag dat door een van beiden met een zaklamp in de oplegger geschenen werd. Ik zag dat de laadklep van de oplegger gesloten werd.
3. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] , p. 132 t/m 137 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik wist helemaal niks van dat spul dat in mijn auto is gevonden. Een persoon die bij me was
heeft de hele tijd gezegd dat het allemaal legaal was. De andere persoon die ik in de auto
had, heeft alle papierzaken geregeld en hij was bij het inladen van de vracht. De man heet
[verdachte] . De achternaam is volgens mij [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat dit legaal is. In Brno
hebben we overnacht. De volgende dag reden we 70 of 80 kilometer, naar een andere plaats.
Hier werd een lading geladen. Het waren blauw-witte zakken van 25 kilo en er zat een
waspoederachtige poeder in. Ik zag op de papieren dat het om 25 kilo zakken ging. [verdachte]
heeft me gezegd dat het een schoonmaakproduct was. Het eindpunt veranderde steeds. Eerst was de bestemming Polen, toen Duitsland, toen Venlo en daarna Tilburg. [verdachte] bepaalde dit. Ik denk dat die derde persoon die aangehouden is en die in een personenauto reed, een Nederlander is. Het veroorzaakte bij mij stress dat er de hele tijd een auto voor of achter mij reed. [verdachte] had contact met die man en dat weten jullie ook.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] , p. 138 t/m 143 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik heb een zwarte Samsung-telefoon van [verdachte] gekregen om contact met hem te houden. Het telefoonnummer van [verdachte] weet ik niet uit mijn hoofd. Het zit wel in mijn geheugen van de telefoon onder de naam van [verdachte] . [verdachte] is degene geweest die de belading heeft geregeld. Tijdens het laden was [verdachte] erbij. Ik heb niet gezien dat [verdachte] heeft ingeladen, wel was hij erbij en liep daar met de papieren rond. Het overladen is buiten gebeurd. Tijdens de overnachtingen waren ik en [verdachte] met zijn tweeën. Toen we uit Tsjechië vertrokken hebben we uiteindelijk overnacht in Duitsland. [verdachte] en ik sliepen in de vrachtauto. Ik had geen adres in Tilburg waar het transport moest worden afgeleverd. De hele tijd toen we naar
Nederland reden stond in de GPS als einddoel Venlo. Toen we bij Venlo stonden om tol te
betalen heb ik op verzoek van [verdachte] de plaats Tilburg zonder adres ingevoerd. Ik vond het de hele reis al raar dat de eindbestemming wijzigde. Het doel veranderde vanuit Polen naar Dresden, naar Venlo en uiteindelijk Tilburg.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van het LFO, p. 27 t/m 29 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
We hebben onderzoek ingesteld naar de vrachtwagencombinatie die bestond uit een trekker
voorzien van Estlands kenteken [kenteken 1] en een koe/trainer voorzien van Estlands kenteken
[kenteken 4] . De koeltrailer was gevuld met zakken met opdruk ‘WORLD PEACE, Detergent
powder, NET WEIGHT 25kg Production date 1 5/12/2012, Expiry date: 1 5/1 2/2015, made in CN’. Na het verwijderen van een dubbele laag met zakken zeeppoeder heb ik een visueel
afwijkende zak met extra brede stikselrand aangetroffen waarin tevens voelbaar een ander
materiaal zat. Met behulp van een Raman infrarood analyseapparaat heb ik vastgesteld dat
het poeder APAAN bevat. Op de beveiligde LFO-opslag in Amsterdam hebben we de
koeltrailer weer geopend en de inhoud nader onderzocht. In totaal bleek het te gaan om 435
zakken van 25 kilo, ofwel 10.875 kilo zeeppoeder en 399 zakken van 25 kilo, ofwel 9975 kilo APAAN. Er zijn 18 monsters van zakken met APAAN genomen en overgebracht naar de afdeling verdovende middelen van het NFI.
6. Het NFI-rapport ‘Maatwerk – VM’, p. 38 / 40 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende:
Het NFI heeft in haar rapport van 25 maart 20l3 de vraagstelling of het materiaal middelen
die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) bevat, en zo ja welke, beantwoord met de
vaststelling dat alle 18 bemonsteringen a-fenylacetoacetonitril (Apaan) bevatten.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 213 van het einddossier, voor zover inhoudende:
Bij de fouillering van verdachte is in zijn zak een briefje aangetroffen met daarop de
volgende tekst:
19 zaut
7 mire
56 kuadstik
80 zaut
60 zaut
40 zaut
40 methanol
50 zaut
29 mire
1,5 pa/let zakken
4985 / 1000 zaut
36 x 30 mire
40 x 20 metanol
140 x 25 zakken
8. Het proces-verbaal van bevindingen, p. 276 t/m 277 van het einddossier, voor zover inhoudende:
In de uitgelezen gegevens van de telefoon van het merk Nokia, type 1616, welke onder
verdachte [medeverdachte 1] in beslag werd genomen zag ik tevens het contact ‘ [naam] ’ staan.
Bij dit contact stond het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Ik belde vervolgens naar het
telefoonnummer [telefoonnummer 2] [het hof begrijpt: begrijpt dat hier bedoeld is het nummer
[telefoonnummer 1] en niet [telefoonnummer 2] , zijnde blijkens ditzelfde proces-verbaal het
telefoonnummer van [medeverdachte 1] ] en zag en hoorde dat er een mobiele
telefoon over ging en ik telefonisch verbinding maakte met deze mobiele telefoon welke
inbeslaggenomen was onder [verdachte] . Deze mobiele telefoon betrof een Nokia 6300 welke
inbeslaggenomen werd uit de fouillering van [verdachte] .
Tevens zag ik in de uitgelezen gegevens van de Nokia 1616 dat er op 27 februari 2013 tussen