ECLI:NL:GHSHE:2023:3022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
22/00123
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 december 2021. De belanghebbende, een woningbouwvereniging, heeft bezwaar gemaakt tegen 275 aanslagen rioolheffing voor het jaar 2014, opgelegd voor percelen in de gemeente. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd, omdat de heffingsambtenaar onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat de lasten ter zake van de rioolheffing correct waren. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 10 mei 2023. Het hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in redelijkheid kon aannemen dat de garageboxen niet aangesloten waren op de gemeentelijke riolering, en dat de doelmatigheid van de heffing een eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel rechtvaardigt. Het hof heeft de aanslagen verminderd tot € 68.310,21, en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan op 20 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00123
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
Stichting [belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 24 december 2021, nummer ROE 17/2275, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2014 bij één geschrift 275 aanslagen rioolheffing opgelegd van elk € 260,16 betreffende 275 percelen in [gemeente] .
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar (deels) gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , en, als gemachtigde van de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] , vergezeld van [naam] , werkzaam bij de gemeente [gemeente] .
1.7.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Deze pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was als woningbouwvereniging in het jaar 2014 eigenaar van 275 percelen in de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente). Elk perceel is voorzien van een aansluiting op de gemeentelijke riolering.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014, vervat in één geschrift, 275 aanslagen rioolheffing voor eigenaren opgelegd naar een tarief van € 260,16 per perceel. Het totaalbedrag van de aanslagen rioolheffing is € 71.544.
2.3.
Krachtens artikel 5 (Maatstaf van heffing) in verbinding met artikel 6 (Belastingtarieven) van de gemeentelijke Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2014 (hierna: de Verordening) bedraagt het tarief voor het eigenarendeel voor een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering een vast bedrag per perceel van € 260,16 indien de WOZ-waarde lager is dan € 1 miljoen. Voor de percelen met een hogere WOZ-waarde wordt een aanvullend tarief geheven. De Verordening bevat geen vrijstellingen.
2.4.
Het begrip ‘perceel’ wordt in de Verordening (artikel 1, aanhef en onder a) gedefinieerd als ‘een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan’. Het begrip ‘gemeentelijke riolering’ wordt in de Verordening (artikel 1, aanhef en onder b) gedefinieerd als ‘een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente’.
2.5.
De gemeenteraad heeft op 5 november 2013 de Programmabegroting 2014 en de 0e begrotingswijziging 2014 vastgesteld. Op pagina 14 van de Programmabegroting 2014 (hierna: de programmabegroting) zijn zowel de geraamde baten als de geraamde lasten exclusief BTW ter zake van de rioolheffing geraamd op € 3.877.000. Het geraamde bedrag aan baten bestaat uit twee posten: de post ‘rioolrechten op niet-woningen’ voor een bedrag van € 290.000 en de post ‘rioolrechten’ voor een bedrag van € 3.587.000. Geraamde baten van € 22.689 inzake rioolaansluitingen zijn niet meegeteld. In de programmabegroting is als last onder meer de post ‘uitbestede onderhoudswerkzaamheden’ voor een bedrag van € 772.900 in aanmerking genomen.
2.6.
In het jaar 2014 heeft de gemeente 15.129 percelen in de rioolheffing betrokken en 2.585 percelen, waaronder 586 garageboxen, niet.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft de potentiële baten van de 586 garageboxen alsnog tot de begrote baten gerekend. In de uitspraak op bezwaar is dit als volgt toegelicht:
“Ter zake van de garageboxen ben ik van mening dat bij deze percelen waarschijnlijk wel hemelwater in de gemeentelijke riolering terecht zal komen, zodat deze ten onrechte buiten de rioolheffing zijn gehouden.
Omdat deze niet een eigen aansluiting op de riolering hebben, is wellicht ten onrechte gedacht dat deze ook niet indirect hemelwater op de gemeentelijke riolering afvoeren. Voor zover de garageboxen binnen de bebouwde kom gelegen zijn, zal dat over het algemeen wel aan de orde zijn, zodat deze indirect zijn aangesloten op de riolering.”
Door deze correctie zijn de begrote baten bijgesteld met € 152.453,76 naar € 4.029.453,76 en is er ten opzichte van de begrote lasten (€ 3.877.000) sprake van een overschrijding van (afgerond) 3,93%. De heffingsambtenaar heeft het totaalbedrag van de aanslagen in verband hiermee verlaagd tot € 68.830,70. Hierbij is een rekenfout gemaakt in het nadeel van belanghebbende van € 100, zoals de rechtbank terecht in r.o. 4 van haar uitspraak heeft geconstateerd.
2.8.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag herroepen voor zover deze is bestreden, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar, de heffingsambtenaar opgedragen aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank van € 333 te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van beroep tot een bedrag van € 1.870. Mede bezien in samenhang met de overwegingen waarop deze beslissing van de rechtbank berust (met name r.o. 10.6), houdt de herroeping van de aanslagen rioolheffing, naar partijen en het hof begrijpen, in dat de aanslagen zijn vernietigd. De vernietiging van de aanslagen houdt verband met het onverbindend verklaren van de Verordening jegens belanghebbende. De rechtbank is tot deze onverbindendverklaring overgegaan omdat de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat ter zake van de post ‘uitbestede onderhoudswerkzaamheden’ sprake is van een last ter zake van de rioolheffing.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. is de Verordening onverbindend wegens strijd met artikel 9 lid 1 van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW)?
2. heeft de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanslagen het gelijkheidsbeginsel (begunstigend beleid / oogmerk van begunstiging) geschonden door aan de eigenaren van de 586 garageboxen geen aanslag rioolheffing op te leggen?
3. in hoeverre overtreffen de geraamde baten ter zake van de rioolheffing voor het jaar 2014 de geraamde lasten en is de Verordening om die reden geheel dan wel partieel onverbindend.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep en vermindering van de aanslagen rioolheffingen. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Belanghebbende heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Dat incidentele hoger beroep bevat de stellingen die belanghebbende reeds in beroep heeft aangevoerd en waarmee belanghebbende in hoger beroep hetzelfde resultaat wil bereiken dat zij in eerste aanleg heeft bereikt. Zij kan dus van het voorwaardelijk incidenteel beroep niet beter worden. Het hof onderschrijft de opvatting van belanghebbende dat deze stellingen ook zonder het instellen van incidenteel hoger beroep deel uitmaken van het geschil in hoger beroep. Al dat wat in het kader van het voorwaardelijk incidentele hoger beroep is aangevoerd, wordt geacht te zijn bijgebracht in het kader van het door belanghebbende gevoerde verweer in het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep. Het incidentele hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 (KRW)
4.2.
De stelling van belanghebbende dat de Verordening in strijd is met de KRW, in het bijzonder artikel 9, vindt geen steun in het recht.
Vraag 2 (Gelijkheidsbeginsel)
4.3.
Belanghebbende stelt dat de gemeente met het oogmerk van begunstiging danwel op grond van begunstigend beleid aan de eigenaren van de 586 garageboxen geen aanslag rioolheffing heeft opgelegd en dat de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door belanghebbende wel in de rioolheffing te betrekken.
4.4.
Om het oordeel te kunnen dragen dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen vanuit een oogmerk van begunstiging of begunstigend beleid is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van zowel feitelijk als rechtens gelijke gevallen, die veroorzaakt wordt door begunstigend (gepubliceerd of niet gepubliceerd) beleid of een oogmerk van begunstiging, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Wil sprake zijn van begunstigend beleid dan moet het bestuursorgaan beleid hebben gevoerd dat begunstigend is in die zin dat bepaalde belanghebbenden worden bevoordeeld boven andere belanghebbenden doordat een juiste rechtstoepassing achterwege wordt gelaten en moet het bestuursorgaan de bedoeling hebben gehad die belanghebbenden te begunstigen. Een oogmerk van begunstiging impliceert dat het bestuursorgaan zich ervan bewust is, althans behoort te zijn, dat hij in een ander geval dan dat van de belanghebbende een begunstiging verleent door in dat andere geval een juiste rechtstoepassing achterwege te laten.
4.5.
De niet belaste garageboxen verschillen volgens de heffingsambtenaar wezenlijk van de percelen van belanghebbende, waardoor er volgens de heffingsambtenaar geen sprake is van rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen. Hij voert hiertoe aan dat de percelen van belanghebbende woningen betreffen die verhuurd worden en waarbij in alle gevallen sprake is van een aansluiting op de waterleiding en van een directe aansluiting op de gemeentelijke riolering voor de afvoer van afvalwater. Bij de percelen die buiten de heffing zijn gebleven, is geen sprake van een aansluiting op de waterleiding en wordt er dus ook geen afvalwater afgevoerd.
4.6.
Aangezien de Verordening geen onderscheid maakt tussen percelen met en percelen zonder aansluiting op de waterleiding en evenmin tussen percelen met een directe aansluiting op de gemeentelijke riolering en percelen met een indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering zijn de woningen van belanghebbende en de losstaande garageboxen met een (in)directe aansluiting op de gemeentelijke riolering voor de toepassing van de Verordening gelijke gevallen. Voor zover belanghebbende de vergelijking maakt met de losstaande percelen die niet zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering, is geen sprake van gelijke gevallen.
4.7.
Ten aanzien van de 586 niet belaste garageboxen stelt de heffingsambtenaar dat niet vaststaat dat deze zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar dat dit ook niet uit te sluiten is. De heffingsambtenaar heeft voorts onweersproken gesteld dat uit de administratie van de gemeente [gemeente] ten aanzien van deze percelen niet bleek van een ‘eigen’ aansluiting. De heffingsambtenaar wijst erop dat een buis die vanaf een garagebox de grond ingaat nog niet betekent dat die buis is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Bij afvoer naar ongebouwde percelen waarna het water in de grond infiltreert of wordt afgevoerd op een watergang die in beheer is bij een derde en die op geen enkele wijze in verbinding staat met de gemeentelijke riolering, is er niet voldaan aan het belastbare feit omdat er geen sprake is van een directe dan wel indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering. Doelmatigheidsoverwegingen rechtvaardigen volgens de heffingsambtenaar een eventuele ongelijke behandeling. Als nu achteraf blijkt dat ten onrechte een aantal percelen niet in de heffing zou zijn betrokken, dan vloeit dit volgens de heffingsambtenaar voort uit een fout. Tot slot wijst de heffingsambtenaar erop dat ook bij belanghebbende in eigendom zijnde losstaande garageboxen niet in de heffing zijn betrokken.
4.8.
Uit de uitleg van de heffingsambtenaar begrijpt het hof dat de heffingsambtenaar eventuele percelen met een aansluiting op de gemeentelijke riolering niet bewust buiten de heffing heeft gelaten. De gemeente verkeerde in de veronderstelling dat deze percelen geen aansluiting in de zin van de Verordening hadden, maar heeft dat niet nader onderzocht, daarmee het risico aanvaardend dat enkele garages ten onrechte niet werden belast. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat de percelen geen aansluiting op de gemeentelijke riolering hadden. Het hof acht aannemelijk dat per afzonderlijke garagebox onderzoek zou moeten worden gedaan naar mogelijke afwatering op het riool en dat een indirecte aansluiting op de riolering bewijsproblemen oproept. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de doelmatigheid in dit geval een eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel en is, met het oog daarop, aanvaardbaar dat mogelijk enige percelen ten onrechte niet zijn belast. Het hof voegt hieraan toe dat voor zover belanghebbende eigenaar is van losstaande garageboxen zij op dezelfde wijze is behandeld als andere eigenaren van dergelijke percelen.
Vraag 3 (opbrengstlimiet)
4.9.
Het hof volgt het door de Hoge Raad gegeven kader voor de beoordeling van een beroep op de opbrengstlimiet van artikel 228a Gemeentewet. [1] Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar met het overleggen van de Programmabegroting inzicht verschaft in de ramingen omtrent de opbrengsten van de rioolheffing en de lasten ter zake. Belanghebbende heeft de hierna genoemde ramingen in haar beroepschrift en verweerschrift in hogerberoep gemotiveerd in twijfel getrokken. De heffingsambtenaar heeft over deze ramingen nadere informatie verschaft in zijn verweerschrift in eerste aanleg, in zijn hogerberoepschrift en ter zitting bij de rechtbank en het hof. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar naar vermogen op de stellingen van belanghebbende gereageerd door informatie te verschaffen en nadere toelichtingen te geven over de door belanghebbende bestreden posten. Per post volgt hierna een weging van het bewijs.
- rioolaansluitingen
4.10.
Wat betreft de in de Programmabegroting vermelde opbrengst rioolaansluitingen van € 22.689 heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat belanghebbende terecht stelt dat deze ten onrechte niet als geraamde bate in aanmerking is genomen.
- welk bedrag heeft de gemeenteraad aan baten geraamd: € 3.940.000 of € 3.877.000?
4.11.
De totaaltelling van de geraamde opbrengsten aan rioolheffingen van woningen en niet-woningen bedraagt € 3.877.000, zoals ook het geraamde bedrag aan baten is dat is vermeld op pagina 14 van de Programmabegroting. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de inkomsten oorspronkelijk waren geraamd op € 3.940.000 en dat de gemeenteraad die raming gelijktijdig met de vaststelling van de begroting met een bedrag van € 63.000 naar beneden heeft bijgesteld naar in totaal € 3.877.000 en dat het oorspronkelijke bedrag abusievelijk nog een aantal keren in de begroting is blijven staan. Onder verwijzing naar laatstbedoelde onderdelen van de begroting betwist belanghebbende de juistheid van het door de heffingsambtenaar bepleite bedrag aan geraamde baten van € 3.877.000. De verwijzing naar die vindplaatsen kan niet het oordeel dragen dat de door de heffingsambtenaar verschafte gegevens betreffende de vaststelling door de gemeenteraad van de raming op € 3.877.000 onjuist zijn.
- vastgestelde baten te laag geraamd?
4.12.
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat al vroeg wordt gestart met het maken van inschattingen. Daarbij zijn de baten ingeschat aan de hand van het aantal verwachte aansluitingen op de gemeentelijke riolering, de op dat moment bekend zijnde WOZ-waarden en het verwachte tarief voor de rioolheffing. Het in de bezwaarfase overgelegde overzicht bevat de gegevens achteraf en die aantallen hebben niet ten grondslag gelegen aan de ramingen, aldus nog steeds de heffingsambtenaar. Belanghebbende stelt dat geen redelijke raming is gemaakt gelet op de uiteindelijk gerealiseerde bate van € 4.033.300 volgens de jaarrekening 2014 en de omstandigheid dat het in bezwaar door de heffingsambtenaar overgelegde overzicht van het aantal in de heffing betrokken percelen maal het laagste van toepassing zijnde tarief per perceel resulteert in een bedrag van € 3.936.263,22. Naar het oordeel van het hof is de gemeente op een redelijke manier tot haar ramingen gekomen en zijn die ramingen redelijk. Voor zover de gemeente een zekere voorzichtigheid in acht heeft genomen bij het ramen van de te verwachten baten, is dit toegestaan omdat die omstandigheid de raming op zichzelf nog niet onredelijk maakt.
Lasten: de post ‘uitbestede onderhoudswerkzaamheden’
4.13.
De heffingsambtenaar heeft de post ‘uitbestede onderhoudswerkzaamheden’ als volgt toegelicht, met verwijzingen naar de Programmabegroting 2014, het MeerjarenInvesteringsProgramma (MIP) 2011-2014, het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en de jaarrekening 2013. De post ziet op vervangingsinvesteringen. Er wordt rekening gehouden met de noodzakelijke jaarlijkse vervanging en verbetering van verouderde riolering. Elk jaar is er een vast bedrag beschikbaar. Dat was voorheen € 816.000 en in verband met bezuiniging is dat ingaande 2014 teruggebracht naar € 772.900. Indien in enig jaar de investering lager is dan begroot, wordt het verschil toegevoegd aan de Voorziening Riolering vervangingsinvesteringen. Indien in enig jaar de investering hoger is dan begroot, wordt het verschil onttrokken aan deze voorziening. De voorziening is uitsluitend te gebruiken voor vervangingsinvesteringen. Via deze voorziening worden de in het GRP opgenomen investeringen geëgaliseerd. De totale lasten – en daardoor het tarief – zijn hierdoor lager dan bij een methodiek waarbij investeringen geactiveerd zouden worden, omdat die methode leidt tot afschrijvingen en rente. Omdat de voorziening op begrotingsbasis per saldo niet wijzigt, is ervoor gekozen om in de begroting geen dotatie aan de voorziening op te nemen, maar om het bedrag op te nemen in de exploitatie. De begrote toevoeging aan de voorziening is immers gelijk aan de investeringen die in hetzelfde jaar begroot zijn. In 2014 is € 558.050 daadwerkelijk geïnvesteerd en het restant van € 214.850 aan de voorziening toegevoegd.
4.14.
Belanghebbende betwist dat sprake is van een ‘last ter zake’. Volgens belanghebbende had het bedrag van € 772.900 gedoteerd moeten worden. Nu dat niet is gebeurd, mag het bedrag niet als ‘last ter zake’ in aanmerking worden genomen. Volgens belanghebbende heeft de Hoge Raad dit reeds beslist in de procedure betreffende de gemeente Nijmegen, daarmee naar het hof begrijpt doelende op de procedure die is geëindigd met het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015, [2] dat de voortzetting betreft van Hoge Raad 6 januari 2012. [3]
4.15.
Bij de toerekening van kosten aan de riolering geldt als uitgangspunt dat deze slechts dan niet (geheel of ten dele) in de ramingen als lasten ter zake van riolering kunnen worden aangemerkt indien die kosten geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen. Voorts is daarbij uitgangspunt dat de gemeente bij het opstellen van de begroting die uitgangspunt is voor de ramingen, is gebonden aan de in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) gegeven regels. [4]
4.16.
Bij het beoordelen van de zogeheten opbrengstlimiet hebben de BBV-regels tot doel te komen tot een goede vaststelling van de lasten ter zake van, in dit geval, de rioolheffing. Het niet (geheel) volgen van de BBV-regels heeft bij de beoordeling van de opbrengstlimiet gevolgen indien het effect daarvan een onjuiste raming en daarmee een onjuist tarief is. Indien ervan moet worden uitgegaan dat het in de begroting onvermeld laten van de dotatie en onttrekking tot hetzelfde investeringsbedrag een miskenning van de regels inhoudt die zijn neergelegd in het BBV, leidt dit op zichzelf niet tot het oordeel dat daarmee de raming van de lasten ter zake van de rioolheffing onjuist is.
4.17.
Het hof acht met hetgeen de heffingsambtenaar heeft uiteengezet en aangeleverd, aannemelijk dat de begrote last van € 772.900 betrekking heeft op voor het jaar 2014 voorziene vervangingsinvesteringen en dat dit bedrag slechts mag worden aangewend voor de bestrijding van de kosten ter zake van vervanging van rioleringen in of na 2014. De begrote last is daarom terecht aangemerkt als een last ter zake van de rioolheffing 2014.
Cijfermatige uitwerking van het oordeel van het hof
4.18.
Dit leidt, rekening houdende met de correcties in bezwaar (zie 2.7) en in hoger beroep (zie 4.10), tot de volgende overschrijding van de opbrengstlimiet:
Baten oorspronkelijk € 3.877.000
Correctie: garageboxen € 152.453
Correctie: rioolaansluitingen
€ 22.689
Baten na correctie € 4.052.142
Lasten
€ 3.877.000
Overdekking € 175.142
Dat is 4,52 procent van de geraamde lasten. Daarmee is de Verordening 2014 partieel onverbindend jegens belanghebbende. Het totaalbedrag van de aanslagen in de rioolheffingen voor het jaar 2014 van € 71.544 (zie 2.2) dient daarom te worden verminderd met een bedrag van € 3.233,79 tot € 68.310,21.
Tussenconclusie
4.19.
De slotsom is dat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep gegrond en het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Aangezien het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep gegrond is, ziet het hof geen aanleiding om te gelasten dat voor het hoger beroep griffierecht van de heffingsambtenaar wordt geheven.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten voor het geding bij het hof als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep gegrond;
  • verklaart het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • vernietigt de beslissing van de rechtbank met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten van het geding bij de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met uitzondering van de beslissing over de kosten van bezwaar; en
  • vermindert de aanslagen rioolheffing tot een totaalbedrag van € 68.310,21.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, P. Fortuin en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Onder meer Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1016.
4.Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1016, r.o. 2.4.7.