Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
In de brief [van 4 mei 2023] wordt cliënte aangemerkt als belanghebbende. Ik heb telefonisch bij uw griffie nagevraagd waarom cliënte als zodanig is aangemerkt. Daarop is medegedeeld dat cliënte in eerste aanleg betrokken is geweest bij de procedure en dus is aangemerkt als belanghebbende. Cliënte vraagt zich af of die aanwijzing terecht is. Waar het uiteindelijk om gaat is in hoeverre een eventuele beslissing van het Hof in de procedure tussen [verweerster] en [appellante] de stichting [stichting] ook zou raken. Ik zie een dergelijk causaal verband niet. Dit causaal verband is ook niet benoemd door de medewerker van uw griffie. Cliënte ziet dan ook geen reden waarom zij als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt en wenst daar bezwaar tegen te maken.”.
- de aantekeningen van de zitting in eerste aanleg gehouden op 16 januari 2023 en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Verwiel respectievelijk mr. Verpaalen overgelegde en voorgelezen pleitnotities respectievelijk pleitnota.
- [verweerster] , bijgestaan door mr. Verpaalen en
- de heer [toehoorder] namens [stichting] als toehoorder.
3.De feiten
4.De procedure bij de kantonrechter
5.De procedure bij dit hof
6.De beoordeling
Naar het oordeel van het hof heeft [verweerster] immers voldoende aanknopingspunten gesteld dat het grensoverschrijdend gedrag ook vóór het voorjaar van 2019 heeft plaatsgevonden, dat [appellante] dit wist of had kunnen weten en dat [verweerster] hiermee mogelijk ook te maken heeft gehad.
“2. Samenvatting van het geschil”dat [betrokkene 1] met 24 arts-assistenten heeft gesproken en kennis heeft genomen van e-mails van
voormaligearts-assistenten die met [medisch specialist] te maken hebben gehad, dat [betrokkene 1] op 12 november 2019 een rapport heeft uitgebracht en dat uit dit rapport blijkt van de volgende bevindingen van [betrokkene 1] [vet door GHSHE]:
jarenlangschuldig heeft gemaakt aan
structureelen ernstig grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van meerdere personen en dat [medisch specialist] een gedocumenteerd verleden heeft ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag, waarbij er
meerdere onderzoekenhebben plaatsgevonden. Uit het arbitraal vonnis van 13 augustus 2021 blijkt dat [appellante] het besluit tot opzegging van de overeenkomst met [medisch specialist] met onder andere deze stellingen heeft gemotiveerd. Ook heeft [appellante] de verklaring van [verweerster] gebruikt in de procedures tegen [medisch specialist] .
“Pas op hè, want ik moet je straks nog gaan beoordelen”) en dat de door de verpleegkundige ervaren intimidatie door [medisch specialist] ook zijn weerklank vindt in de ervaringen van collega’s, zoals internist/oncoloog [betrokkene 3] die verwoordde dat [medisch specialist] “sterk is en macht heeft” en iemand kan breken. Het arbitraal vonnis vermeldt verder dat hem [de internist/oncoloog [betrokkene 3] ] de door de verpleegkundige ervaren intimidatie zeer authentiek overkwam en dat in dat kader ook twee andere collega’s van [medisch specialist] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , zijn gedragingen plaatsten, waaruit bleek dat [medisch specialist] in hun beleving in kampen denkt en steun afdwingt.
laterper e-mail van 14 april 2023 aangegeven. Wat die privacy-redenen zijn en waarom het anonimiseren niet voldoende is, is niet duidelijk.
‘Geheimhouding’hierna meer –.
Daarbij kan onder meer gewicht toekomen aan de omstandigheid dat een andere wijze van vergaring van bewijs bezwaarlijker of minder effectief kan zijn dan de gevraagde inzage in of afgifte van bescheiden. Het gaat immers blijkens de desbetreffende zinsnede van het vierde lid erom dat een behoorlijke rechtsbedeling gewaarborgd is. Daarom ligt in artikel 843a lid 4 Rv niet in haar algemeenheid de eis besloten dat een vordering tot inzage in of afgifte van bescheiden slechts toewijsbaar is indien andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput of afwezig zijn. Zie HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2518, r.o. 4.2.
equality of arms”, waarbij bij afwijzing van het verzoek [appellante] c.a. zouden beschikken over veel meer
al beschikbarerelevante informatie dan [verweerster] , inclusief de min of meer afgedwongen verklaring van [verweerster] zelf. Dit terwijl [verweerster] het dan voorlopig zou moeten doen met enkele citaten in de diverse uitspraken en haar eigen verklaring, en de route zou moeten bewandelen van tijdrovende getuigenverhoren – na eerst een geslaagde aparte nieuwe procedure op tegenspraak – om minstens de thans reeds beschikbare informatie te kunnen vergaren.
“de verslagen van de getuigenverhoren”), gelet op de omstandigheid dat uit de aantekeningen van de zitting van 16 januari 2023 blijkt dat daar is besproken dat het om collega-internisten als getuigen ging (blz. 3, productie 5 bij beroepschrift). De kantonrechter heeft naar aanleiding daarvan hetgeen dat is verzocht/toegewezen slechts verduidelijkt door te specificeren dat het gaat om de verslagen van de getuigenverhoren van de collega internisten/oncologen van [medisch specialist] .
‘Geheimhouding’meer.
7.De beslissing
- aan de zijde van [verweerster] op € 343,00 voor griffierecht en € 2.366,00 voor salaris advocaat in principaal appel;
- aan de zijde van [verweerster] op € 1.183,00 voor salaris advocaat in incidenteel appel;