ECLI:NL:GHARL:2022:9296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
200.303.156
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep uitspraak over opzegging ledenovereenkomst door ziekenhuis wegens medisch disfunctioneren internist-oncoloog

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van de ledenovereenkomst van een internist-oncoloog door het Medisch Specialistisch Bedrijf-Amphia U.A. (MSB Amphia). De opzegging vond plaats op basis van beschuldigingen van medisch disfunctioneren. De internist-oncoloog, die sinds 2009 werkzaam was in het Amphia ziekenhuis, had in 2017 een ledenovereenkomst gesloten met MSB Amphia. In oktober 2020 werd deze overeenkomst opgezegd vanwege disfunctioneren, wat leidde tot een procedure bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Dit scheidsgerecht wees de vorderingen van de internist-oncoloog af, waarna hij in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat de opzegging van de ledenovereenkomst door MSB Amphia niet onrechtmatig was. Het hof bevestigde dat de opzegging op deugdelijke gronden was gebaseerd, waaronder ernstige tekortkomingen in het functioneren van de internist-oncoloog. Het hof concludeerde dat de internist-oncoloog niet ontvankelijk was in zijn vorderingen tot vernietiging van het arbitraal vonnis, omdat de gronden voor vernietiging niet slaagden. De uitspraak van het scheidsgerecht werd in stand gelaten, en de internist-oncoloog werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.303.156
(Scheidsgerecht Gezondheidszorg, kenmerk SG 21/04)
arrest van 1 november 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers tot vernietiging,
hierna: [eiser] en de praktijkvennootschap, tezamen [eiser] c.s.,
advocaat: mr. M.R. Lauxtermann,
tegen:
de coöperatie
Medisch Specialistisch Bedrijf-Amphia U.A.,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
hierna: MSB Amphia,
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 22 februari 2022 heeft op 9 juni 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan partijen is gezonden. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Vanaf 1 januari 2009 werkte [eiser] als [functie] in het Amphia ziekenhuis in Breda (verder: het ziekenhuis). [eiser] was ook opleider van onder meer arts-assistenten. [eiser] heeft met zijn praktijkvennootschap op 21 november 2017 met MSB Amphia een ledenovereenkomst gesloten (tevens houdende opdracht voor het verlenen van medisch specialistische zorg). In een besluit van 28 oktober 2020 heeft het bestuur van MSB de ledenovereenkomst opgezegd tegen 25 november 2020 vanwege, kort gezegd, disfunctioneren van [eiser] . [eiser] is toen ook de toegang ontzegd tot het ziekenhuis en de geautomatiseerde (patiënt)systemen. In april 2021 heeft [eiser] c.s. een procedure gestart bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg met onder meer als inzet een verklaring voor recht dat de opzegging van de ledenovereenkomst onrechtmatig is jegens [eiser] c.s., dan wel nietig of vernietigbaar is. In een arbitraal vonnis van 13 augustus 2021 heeft het scheidsgerecht de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen (wel dienden partijen nog met elkaar af te rekenen in het kader van het einde van de ledenovereenkomst) en hem veroordeeld in de proceskosten.
2.2
Met de dagvaarding van 15 november 2021 heeft [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij dit hof en vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd. Hij heeft een aantal bezwaren/vernietigingsgronden geformuleerd (onder A, B en C) en het een en ander toegelicht.
2.3
Het ziekenhuis heeft hierop gereageerd bij conclusie van antwoord en onder meer de ontvankelijkheid van [eiser] c.s. ter discussie gesteld en inhoudelijk gerespondeerd op de door [eiser] c.s. aangevoerde vernietigingsgronden.

3.Het oordeel van het hof

De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1
Niet in geschil is dat partijen arbitrage zijn overeengekomen en dat uit dien hoofde het Scheidgerecht Gezondheidszorg (te Utrecht) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Ook is niet in geschil dat dit hof bevoegd is van de vordering tot vernietiging kennis te nemen (artikel 1064a lid 1 Rv). De bevoegdheid tot het instellen van een vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van het arbitraal vonnis (artikel 1064a lid 2, eerste volzin, Rv). Het arbitraal vonnis is van 13 augustus 2021 en is op die dag aan partijen verstuurd, zo staat te lezen onderaan het vonnis. De termijn van hoger beroep begint dus te lopen vanaf 14 augustus 2021. Het hof constateert dat 14 november 2021 een zondag is geweest. Gezien artikel 1 van de Algemene termijnenwet is het door [eiser] c.s. ingestelde hoger beroep bij dagvaarding van 15 november 2021 dan ook tijdig geweest. [eiser] c.s. is dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De gronden van opzegging van de ledenovereenkomst
3.2
Op grond van artikel 4.1 van de ledenovereenkomst kan MSB Amphia de overeenkomst beëindigen door opzegging op de voet van artikel 6 lid 1 van de statuten, waarin de opzeggingsgronden staan vermeld onder
atot en met
m.In het besluit van 28 oktober 2020 heeft het bestuur van MSB Amphia de navolgende gronden van opzegging, verkort weergegeven, vermeld: ondanks waarschuwing ernstig in verzuim blijven met de nakoming van de verplichtingen (grondslag
h.); niet meer geschikt of bekwaam zijn om de praktijk uit te oefenen (grondslag
i.); door ernstig en structureel geschonden vertrouwen is sprake van onmogelijkheid tot samenwerking binnen MSB Amphia/het ziekenhuis en de vakgroep (grondslag
k.); op grond van overige omstandigheden (de gedragingen druisen in tegen de professionele en fatsoensnormen, er is inbreuk gemaakt op de afhankelijkheidsrelatie tussen medewerker en medisch specialist, de gedragingen ondermijnen het vertrouwen in de medische stand) kan van MSB Amphia niet gevergd worden de ledenovereenkomst ongewijzigd in stand te houden (grondslag
m.).
Het Amphia Evaluatie Model 2020 (AEM)
3.3
Het AEM betreft een systematiek om het functioneren van medisch specialisten te evalueren en te verbeteren. Het AEM bestaat uit twee type instrumenten: preventief en curatief. Onder het curatieve instrument vallen de navolgende trajecten/maatregelen in opvolgende ‘zwaarte’: het traject Continue Controle en Coaching (CCC-traject), het Focustraject bij chronisch ondermaats (medisch) functioneren dan wel bij het niet opvolgen van adviezen van collega’s of bij ‘geen zelfreflectie’; bij een negatief Focustraject wordt het traject ‘mogelijk disfunctioneren medisch specialist’ ingezet en tot slot kan het bestuur disciplinaire maatregelen treffen.
De procedure mogelijk disfunctioneren is beschreven in een aantal hoofdstukken. Zo wordt in hoofdstuk 2 de melding beschreven en in hoofdstuk 3 de behandeling en beoordeling van de melding. Als daartoe aanleiding (hoofdstuk 4) bestaat kan het bestuur van MSB Amphia in de vervolgprocedure maatregelen voorstellen en bij aanhoudend disfunctioneren de raad van bestuur adviseren over de te nemen maatregelen (zoals beëindiging van de ledenovereenkomst en opzegging op de voet van artikel 6 van de statuten).
De vorderingen van [eiser]
3.4
Voor het scheidsgerecht heeft [eiser] c.s. in de memorie van eis (in de conclusie) de navolgende vorderingen, samengevat weergegeven, ingesteld:
- te verklaren voor recht dat de melding medisch disfunctioneren van [de verpleegkundige] ten onrechte door (het bestuur van) het MSB gegrond is verklaard;
- te verklaren voor recht dat het besluit van 28 oktober 2020 tot opzegging van de ledenovereenkomst/de overeenkomst van opdracht jegens [eiser] c.s. onrechtmatig is, althans nietig/vernietigbaar/niet rechtsgeldig is;
- MSB te veroordelen tot doorbetaling op grond van de ledenovereenkomst/overeenkomst van opdracht;
- MSB te veroordelen bij rechtsgeldige beëindiging van de ledenovereenkomst tot betaling op grond van de Uitverdienregeling;
- MSB te veroordelen tot betaling van immateriële schadevergoeding;
- MSB te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten;
- MSB te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure voor het scheidsgerecht;
- MSB te veroordelen tot betaling van de kosten van rechtsbijstand;
- met over de gevorderde/toegewezen bedragen de wettelijke rente.
3.5
Voor het hof heeft [eiser] c.s. in de dagvaarding (in zijn conclusie) zijn vorderingen niet expliciet herhaald, maar wel vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd. Het hof begrijpt hieruit dat [eiser] c.s. vasthoudt aan de vorderingen zoals ingesteld bij het scheidsgerecht.
De gronden voor vernietiging van het arbitraal vonnis
3.6
In de wet, in artikel 1065 lid 1 Rv, staan limitatief vijf gronden opgesomd voor vernietiging van het arbitraal vonnis (onder
a.tot en met
e.). De eerste twee (formele) gronden zijn in deze zaak niet relevant. De door [eiser] c.s. genoemde gronden betreffen
c.het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden,
d.het vonnis is niet met redenen omkleed en
e.het vonnis of de wijze van totstandkoming daarvan is in strijd met de openbare orde. De vijf gronden voor vernietiging zien (grotendeels) op de formele toetsing van het arbitraal vonnis; de procedure bij het hof is dus geen (verkapt) hoger beroep. [1]
3.7
[eiser] c.s. heeft zijn bezwaren tegen het arbitraal vonnis onderverdeeld in drie onderdelen (A, B en C), welke opbouw het hof zal volgen nu ook MSB Amphia deze volgorde heeft aangehouden.
Bezwaar A: de gronden voor opzegging; opzegging is gerechtvaardigd
3.8
[eiser] c.s. heeft onder bezwaar A commentaar geleverd op de beslissing van het scheidsgerecht in de slotsom onder overweging 5.23 van het arbitraal vonnis, namelijk dat er gronden waren voor opzegging en dat die opzegging gerechtvaardigd was. Volgens [eiser] c.s. heeft het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht gehouden, dan wel het oordeel niet of ondeugdelijk gemotiveerd, zodat (ook) sprake is van strijd met de openbare orde.
Uit de door het scheidsgerecht gehanteerde bewoordingen (onder overweging 5.3) ‘niettemin’ en ‘de uitkomsten en bevindingen van die procedure’ had het te hanteren toetsingskader door het scheidsgerecht beperkt moeten blijven tot het (mogelijk) disfunctioneren als beschreven in het AEM (zie hierboven onder 3.3 van dit arrest), aldus [eiser] c.s. Het scheidsgerecht heeft dit toetsingskader uit het oog verloren en heeft de vordering van [eiser] c.s. die hierop expliciet zag (een verklaring voor recht dat de melding van disfunctioneren door [de verpleegkundige] ten onrechte is gegrond verklaard) bij een gebrek aan belang met de andere vorderingen afgewezen. Als het scheidsgerecht die vordering wel had beoordeeld en toe had gewezen, was de hele grond aan de opzegging van ledenovereenkomst komen te ontvallen. Hiermee is het belang van die vordering aangetoond en door daar niet expliciet op in te gaan zijn de vernietigingsgronden (onder artikel 1065 lid 1 sub c-e Rv) gegeven.
3.9
Het hof stelt vast dat het scheidsgerecht in het arbitraal vonnis, onder overweging 5.2, de door MSB Amphia ingeroepen gronden voor opzegging heeft weergegeven. Onder overweging 5.3 heeft het scheidsgerecht vervolgens geconcludeerd dat MSB Amphia op grond van de statuten niet gehouden was een bepaalde procedure te volgen bij opzegging op één van de genoemde opzeggingsgronden in artikel 6 van de statuten. Desalniettemin heeft MSB Amphia de procedure mogelijk disfunctioneren gevolgd op de melding van de verpleegkundige die daarop expliciet was gericht. Het scheidsgerecht heeft eerst onderzocht of er door MSB Amphia procedurele fouten zijn gemaakt bij het doorlopen van de procedure mogelijk disfunctioneren. Dat was niet het geval, zo is te lezen in de overwegingen 5.5 - 5.11. Vervolgens is het scheidsgerecht gaan onderzoeken of het besluit van MSB Amphia tot het opzeggen van de ledenovereenkomst op deugdelijke gronden is genomen (overweging 5.12). Hiermee heeft het scheidsgerecht gerespondeerd op het standpunt van [eiser] c.s. zoals verwoord onder overweging 3.2 van het arbitraal vonnis, waartegen [eiser] c.s. geen (kenbare) bezwaren heeft aangevoerd. Onder overweging 3.2 wordt door [eiser] c.s. niet alleen bestreden dat sprake is geweest van disfunctioneren in verband met de melding van de verpleegkundige, maar wordt door hem ook gewezen op en verwezen naar de gebeurtenissen in het verleden, in de jaren 2019 en 2020. Deze gebeurtenissen zijn door het scheidsgerecht ook opgenomen onder de overwegingen 2.4 - 2.9: dit betreft de uitkomsten van de enquête in april-mei 2019 onder arts-assistenten over het opleidingsklimaat; de melding van mede-opleider [naam1] op 8 oktober 2019 over een onveilig leer- en leefklimaat van de arts-assistenten tijdens de supervisie van [eiser] , waarna een onderzoek is gedaan door een collega-internist dat geresulteerd heeft in een rapport van 12 november 2019; de schriftelijke waarschuwing van het bestuur van MSB Amphia op 2 december 2019 die geresulteerd heeft in een coachingstraject voor [eiser] ; de nieuwe melding van een arts-assistent in januari 2020 en tot slot de schriftelijke melding van de verpleegkundige van 15 september 2020.
3.1
Onder overweging 5.23 (slotsom/conclusie) heeft het scheidsgerecht eerst verwezen naar de gronden die MSB Amphia ten dienste staan om de ledenovereenkomst eenzijdig te beëindigen (eerder genoemd onder 5.2 van het arbitraal vonnis) en die zijn opgenomen in artikel 6 van de statuten. Het scheidsgerecht oordeelt vervolgens dat [eiser] na een waarschuwing over zijn gedrag en de duidelijke signalen van zijn directe collega’s andermaal in de fout is gegaan (daarmee kennelijk doelend op de melding van de verpleegkundige, zo verstaat het hof). Het scheidsgerecht ziet geen aanleiding voor een verbetertraject nu [eiser] die kans al had gekregen en in 2020 dit (coachings)traject had doorlopen. MSB Amphia heeft in ieder geval de overeenkomst kunnen opzeggen op de m-grond (van artikel 6 van de statuten): er zijn voldoende ‘overige omstandigheden’ waardoor redelijkerwijs van MSB Amphia niet kan worden gevergd de overeenkomst ongewijzigd in stand te houden, aldus het scheidsgerecht.
3.11
Met dit oordeel is het scheidsgerecht niet buiten de opdracht (het geschil) getreden. Het scheidsgerecht heeft kenbaar in het arbitraal vonnis alle feiten en omstandigheden meegewogen die betrekking hadden op het functioneren van [eiser] vanaf april-mei 2019 tot aan de melding van de verpleegkundige in september 2020. Deze feiten en omstandigheden zijn uitvoerig verwoord in het arbitraal vonnis, waarmee het vonnis met redenen is omkleed. Met de conclusie dat MSB Amphia tot opzegging van de ledenovereenkomst heeft kunnen overgaan (in respons op de tweede gevorderde verklaring voor recht), behoefde het scheidsgerecht niet nog expliciet een oordeel te geven over de melding van de verpleegkundige in het kader van disfunctioneren volgens het AEM; dit heeft het scheidsgerecht ook zo verwoord onder overweging 5.24 van het arbitraal vonnis: “Eiser heeft daarbij geen belang omdat beslissend is of de ledenovereenkomst terecht is opgezegd, en dat is het geval.” De inzet van de procedure bij het scheidsgerecht was gericht op ongedaanmaking van de beslissingen in het besluit van 28 oktober 2020 van het MSB Amphia; dit is ook zo weergegeven in de memorie van eis onder de overwegingen 2 en 3 en in de pleitnotities van mr. Lauxtermann voor het scheidsgerecht (“De omvang van het debat wordt bepaald door de inhoud van het Besluit.”). Deze beslissingen zijn genomen indachtig het bepaalde in artikel 4.1. van de ledenovereenkomst en artikel 6 van de statuten, waarin de mogelijkheden tot opzegging zijn omschreven. Daarin staat niet dat pas tot opzegging mag worden overgegaan als een klacht (na het doorlopen van het AEM) gegrond is verklaard. Aan de door [eiser] c.s. verdedigde koppeling tussen de mogelijkheid tot opzegging aan en de gegrondverklaring van de melding, welke koppeling door MSB Amphia gemotiveerd is bestreden, heeft het scheidsgerecht daarom voorbij kunnen gaan. Het hof oordeelt dat geen van de door [eiser] c.s. aangedragen vernietigingsgronden slaagt.
Bezwaar B: beoordeling van de gronden voor opzegging
3.12
Onder bezwaar B heeft [eiser] c.s. de beoordeling van het scheidsgerecht in het arbitraal vonnis onder de overwegingen 5.5 - 5.21 ter discussie gesteld. [eiser] c.s. voert allereerst procedurele bezwaren aan tegen de beslissing van MSB Amphia, die door het scheidsgerecht niet alle zijn besproken, zo begrijpt het hof uit zijn betoog. De bezwaren tegen het arbitraal vonnis richten zich op de overwegingen 5.8 , 5.10 en 5.11. In die overwegingen wordt volgens [eiser] c.s. niet gerespondeerd op de kern van het verweer bij het scheidsgerecht, te weten: i) er is niet aan waarheidsvinding gedaan bij het onderzoek en het besluit, ii) de onderzoekscommissie heeft niets gedaan om haar bevindingen, kort gezegd, te toetsen en iii) [eiser] c.s. heeft geen faire kans gekregen om deze bevindingen zelf te weerleggen. Verder heeft het scheidsgerecht niet gereageerd op het beroep van [eiser] c.s. op het visiedocument en het modelreglement (die ten grondslag liggen aan het AEM). Daarmee zijn de vernietigingsgronden (onder artikel 1065 lid 1 sub c-e Rv) gegeven, aldus [eiser] c.s.
3.13
Het hof stelt (andermaal) voorop dat de toetsing die hier voorligt geen (verkapt) hoger beroep betreft van de beslissingen in het scheidsrechtelijk vonnis en dat het hof aldus niet kan overgaan tot een herbeoordeling van het geschil (de bezwaren onder i), ii) en iii)); het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen hierover is overwogen onder 3.6. Dit betekent dat uitsluitend zal worden beoordeeld of het scheidsgerecht zich aan zijn opdracht heeft gehouden, de uitspraak voldoende met redenen is omkleed en of het vonnis wel of niet in strijd is met de openbare orde. Met inachtneming van dit toetsingskader kan niet worden gezegd dat een van deze door [eiser] c.s. aangedragen vernietigingsgronden zich bij dit bezwaar B voordoet. Het hof zal deze conclusie hieronder toelichten.
3.14
In het scheidsrechtelijk vonnis zijn de overwegingen 2.4 - 2.10 een feitelijke weergave van de verschillende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vanaf april-mei 2019 (enquête onder de arts-assistenten) tot aan de schriftelijke melding van de verpleegkundige op 15 september 2020. Overweging 2.11 geeft de samenstelling van de onderzoekscommissie en het uitgevoerde onderzoek weer. Onder overweging 2.12 zijn de twee hoorzittingen vermeld die hebben plaatsgevonden op 16 en 23 oktober 2020 en tot slot is onder de overwegingen 2.13-2.14 het besluit van het bestuur van MSB Amphia uitvoerig weergegeven. Hierdoor is duidelijk welke feiten en omstandigheden het scheidsgerecht in haar inhoudelijke beoordeling van het geschil heeft betrokken.
3.15
Onder overweging 5.13 heeft het scheidsgerecht vervolgens de reden voor de opzegging van de ledenovereenkomst door MSB Amphia samengevat in drie pijlers: 1) seksuele intimidatie c.q. grensoverschrijdend gedrag in relatie tot de verpleegkundige maar ook tegenover anderen; 2) het laten verrichten van handelingen door een verpleegkundige waartoe deze niet bevoegd is en 3) het onbevoegd inzien van een patiëntendossier. Vervolgens is het scheidsgerecht op basis van deze drie pijlers gaan onderzoeken of het besluit van MSB Amphia op deugdelijke gronden is genomen.
3.16
Wat de eerste pijler betreft heeft het scheidsgerecht in het vonnis onder de overwegingen 5.14-5.19 getoetst welke feiten en omstandigheden hebben kunnen leiden tot opzegging van de ledenovereenkomst. Het scheidsgerecht heeft geoordeeld (onder overweging 5.14) dat sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen [eiser] (als opleider) en de verpleegkundige (in opleiding). Het scheidsrecht heeft onder ogen gezien dat [eiser] niet alle verweten gedragingen van de verpleegkundige erkent en een aantal gedragingen wel erkent maar in een ander perspectief plaatst. Dat sprake was van onprofessioneel gedrag erkent ook [eiser] . Het scheidsgerecht heeft daarbij ook betrokken de berichten in de Whatsapp conversatie tussen [eiser] en de verpleegkundige, die feitelijk ook niet zijn weersproken maar wel door [eiser] binnen een andere context zijn geplaatst. Het scheidsgerecht heeft verder ook bij het oordeel betrokken dat de persoonlijke kwetsbaarheid van de verpleegkundige (waarvan [eiser] zich ook bewust was) een extra reden had moeten zijn voor [eiser] zich van zijn gedragingen (die volgens het scheidsgerecht grensoverschrijdend en seksueel intimiderend zijn, in ieder geval zo zijn ervaren door de verpleegkundige) te onthouden, ook als de verpleegkundige zelf soms vrijpostig was jegens [eiser] . De constatering van het scheidsgerecht (onder overweging 5.15) dat de verpleegkundige tijdens het onderzoek kenbaar heeft gemaakt dat het gedrag van [eiser] als intimiderend werd ervaren, kan op zich ook niet weersproken worden (ook als [eiser] dat anders ervoer of niet zo bedoelde, toevoeging hof). Deze door de verpleegkundige ervaren intimidatie vindt ook weerklank in de ervaringen van andere collega’s, zo beschrijft en onderbouwt het scheidsrecht.
3.17
Vervolgens oordeelt het scheidsgerecht (onder overweging 5.16 en nog steeds over de eerst pijler) dat de gedragingen van [eiser] jegens de verpleegkundige niet op zich staan; hiervoor verwijst het scheidsgerecht (onder de overwegingen 5.17 - 5.18) naar de gebeurtenissen in het verleden (2019-2020) en de daarna getroffen maatregelen (zoals het ingezette verbetertraject en de formele waarschuwing van het bestuur van MSB Amphia). Onder overweging 5.19 ten slotte komt het scheidsgerecht tot de conclusie dat [eiser] een gewaarschuwd man was en dat voor hem niet de minste onduidelijkheid kon bestaan over wat van hem niet langer getolereerd zou worden: het moest voor [eiser] ‘glashelder’ zijn geweest dat de wijze waarop hij met de verpleegkundige is omgegaan zich niet verdroeg met de eisen die (na het onderzoek in november 2019) door het bestuur van MSB Amphia en door de collega’s zijn gesteld, aldus het scheidsgerecht. De conclusie van het scheidsgerecht luidde dan ook dat [eiser] hiermee ernstig over de schreef is gegaan.
3.18
Deze gehele motivering van het scheidsgerecht over de eerste pijler kan het hof goed volgen, in die zin dat er geen aanleiding is voor één van de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 sub c-e Rv. Het arbitraal vonnis is met redenen omkleed, ook al is dat volgens [eiser] c.s. een ondeugdelijke motivering. Het hof is niet bevoegd als civiele rechter het arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. [2] Er is geen sprake van een zó gebrekkige motivering dat het vonnis op één lijn moet worden gesteld met een geheel ongemotiveerd vonnis. Of de door [eiser] c.s. aangevoerde verweren (zie hierboven onder 3.12 weergegeven) essentiële verweren betreffen waarop het scheidsgerecht expliciet had moeten responderen kan het hof niet vaststellen zonder een inhoudelijke toetsing waarvoor deze procedure niet geëigend is. Wel ziet het hof dat het scheidsgerecht (onder overweging 2.11) heeft beschreven dat de onderzoekscommissie twaalf personen heeft gehoord, onder wie [eiser] en de verpleegkundige, waarvan verslagen zijn opgemaakt die ook door (de advocaat van) [eiser] c.s. zijn becommentarieerd en waarop verweer is gevoerd door [eiser] c.s. Bij de twee hoorzittingen is ook de advocaat van [eiser] c.s. aanwezig geweest (producties 26 - 29 bij het besluit). Het scheidsgerecht heeft aldus wel deze stappen (en de bezwaren van [eiser] c.s. hiertegen) betrokken bij zijn oordeel dat het besluit tot opzegging van de ledenovereenkomst kon worden genomen en dat daar geen formeel gebrek aan kleeft.
3.19
Deze conclusie volgt ook uit het feit dat het scheidsgerecht (onder de overwegingen 5.8 - 5.10) is ingegaan op de (procedurele) bezwaren van [eiser] c.s. die zagen op het werk van de onderzoekscommissie. Zo benoemt het scheidsgerecht dat het in de procedure niet heeft ontbroken aan hoor en wederhoor (er is zelfs op zorgvuldige wijze ruimte voor geboden, aldus het scheidsgerecht). Het scheidsgerecht overweegt verder:
“Dat [eiser] geen eerlijke kans heeft gehad zijn onschuld te bewijzen, “zoals eisers naar de kern stellen, is niet de indruk die bevestiging vindt in het Besluit en de onderliggende producties, waaruit blijkt dat eisers alle ruimte is geboden hun visie naar voren te brengen en waarin voor de stelling van eisers dat tijdens het onderzoek van vooringenomenheid sprake was geen houvast is te vinden.” (slot van overweging 5.10). Met deze motivering gelezen in samenhang met de motivering onder de overwegingen 5.8 en 5.9, is gemotiveerd gereageerd op de volgens [eiser] c.s. ingenomen essentiële stellingen en op de procedurele bezwaren. Het scheidsgerecht heeft zich dan ook aan de opdracht gehouden en overigens is het arbitraal vonnis dan ook op dit onderdeel met redenen omkleed. De conclusie is verder ook dat er geen grond is voor vernietiging van het arbitraal vonnis vanwege strijd met de openbare orde.
3.2
Het scheidsgerecht heeft de twee andere pijlers voor opzegging van de ledenovereenkomst met [eiser] c.s. ook onderzocht. In het arbitraal vonnis onder overweging 5.20 gaat het om het onbevoegd handelingen laten verrichten door de verpleegkundige (het meedelen van (ongunstige of onduidelijke) uitslagen, biopten en scans aan patiënten). Aan de hand van zes concrete gevallen die de verpleegkundige heeft aangedragen, heeft een collega-internist die casusposities onderzocht. Het scheidsgerecht heeft meer waarde gehecht aan de bevindingen van de collega-internist dan aan die van een door [eiser] c.s. ingeschakelde internist-oncoloog en heeft deze beslissing met redenen omkleed. Verder heeft het scheidsgerecht onderkend dat de zes genoemde concrete voorbeelden wellicht bescheiden zijn in aantal ten opzichte van het grote aantal consulten die de verpleegkundige zelf verrichtte, maar dat doet volgens het scheidsgerecht niet af aan de ernst van het verwijt. Het hof kan niet treden in een inhoudelijke toetsing van het al dan niet handhaven van het verweer betreffende de ‘verlengde arm constructie’ van [eiser] c.s. (hetgeen overigens door MSB Amphia is weersproken). Wel kan het hof vaststellen dat het scheidsgerecht meerdere omstandigheden heeft betrokken in zijn beoordeling dat [eiser] op dit punt ernstig tekort is geschoten. Daarbij is het scheidsgerecht ingegaan op het betoog van [eiser] c.s. over de eigen verantwoordelijkheid van de verpleegkundige toen zij de opdrachten van [eiser] aanvaardde en uitvoerde. Hierover heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat dit betoog geen pas geeft, mede gelet op de verklaring van een andere specialistisch verpleegkundige, dat er een behoorlijke druk werd gelegd op het uitvoeren van de opdrachten. Het hof kan de motivering van het scheidsgerecht volgen. Dat het scheidsgerecht blijkbaar vond dat het door [eiser] c.s. aangehaalde visiedocument en het modelreglement niet tot een andere conclusie leidt, is een inhoudelijk oordeel waar het hof niet in mag treden. Het hof ziet in het betoog van [eiser] c.s. daarom geen grond voor vernietiging van het arbitraal vonnis op dit punt op de gronden genoemd in artikel 1065 lid 1 sub c-e Rv.
Bezwaar C: de consequenties van de opzegging; de financiële afwikkeling
3.21
Met bezwaar C keert [eiser] c.s. zich tegen de overwegingen 5.24 - 5.27 van het scheidsrechtelijk vonnis. [eiser] c.s. voert aan dat er tussen partijen geen verschil van mening bestond over het feit dat er na beëindiging van de ledenovereenkomst afgerekend moet worden en dat [eiser] c.s. aanspraak kan maken op de uitverdienregeling. Daarom had het scheidsgerecht ten minste het eerste onderdeel van de vordering moeten toewijzen (samengevat: MSB Amphia te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. (althans de vennootschap) op basis van de uitverdienregeling). Door dit na te laten zijn de vernietigingsgronden (onder artikel 1065 lid 1 sub c-e Rv) gegeven, aldus [eiser] c.s. Hetzelfde geldt voor de afwijzing betreffende het tweede onderdeel van de vordering over een verbod tot verrekening/opschorting.
3.22
Het hof oordeelt hierover als volgt. Het is juist dat de vordering van [eiser] c.s. op dit onderdeel niet is betwist, in zoverre had het scheidsgerecht deze kunnen toewijzen. Omdat er echter ook sprake was van een gestelde substantiële tegenvordering van MSB Amphia op [eiser] c.s. van € 120.000 en er geen enkel inzicht was (gegeven) in de omvang van de vordering van [eiser] c.s. heeft het scheidsgerecht de vordering van [eiser] c.s. afgewezen; denkbaar is dat de vordering van MSB Amphia geheel of gedeeltelijk verrekend kan worden met de vordering van [eiser] c.s., aldus het scheidsgerecht in overweging 5.26. Het hof kan die motivering en keuze van het scheidsgerecht volgen, nu beide onderdelen van de vordering ook nauw met elkaar samenhangen. Het was beter geweest, zoals ook het scheidsgerecht overweegt (“onbevredigend”), als ook dit geschilpunt (de financiële afwikkeling) in de scheidsrechtelijke procedure had kunnen worden beslecht, maar in de omvang van de vordering heeft in ieder geval [eiser] c.s. onvoldoende (of geen) inzicht gegeven waarmee ook het beroep op verrekening/opschorting niet ten volle getoetst kon worden. Het hof ziet al met al ook geen gronden voor vernietiging van dit onderdeel van de uitspraak.
De conclusie
3.23
De door [eiser] c.s. aangevoerde gronden voor vernietiging, neergelegd in drie bezwaren, slagen niet. Dat betekent dat zijn vorderingen worden afgewezen en dat het vonnis van het scheidsgerecht in stand blijft.
3.24
[eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij dit hof.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
wijst de vorderingen van [eiser] c.s. af;
4.2
veroordeelt [eiser] c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van MSB Amphia:
€ 2.106,- aan griffierecht
€ 2.228,- aan salaris van de advocaat van MSB Amphia (2 procespunten x appeltarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen, R.A. Dozy en J.C.J. Dute en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.

Voetnoten

1.Zie conclusie A-G bij HR 24 april 2009; ECLI:PHR:2009:BH3137, sub 2.10
2.HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4947