ECLI:NL:GHSHE:2023:2869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
20-000614-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot dwang, maar werd wel veroordeeld voor medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en mishandeling. De verdachte had op 10 februari 2022, samen met anderen, bedreigende uitspraken gedaan richting medewerkers van de GGD tijdens een protestactie tegen de coronamaatregelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de woorden "jij hangt aan een touwtje" en "jij gaat er aan" heeft geuit, wat door de GGD-medewerkers als bedreigend werd ervaren. Het hof oordeelde dat de bedreigingen in de gegeven context voldoende waren om de redelijke vrees voor de veiligheid van de medewerkers op te wekken. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling en lokaalvredebreuk, maar het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf van 40 uren op, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor de vrijspraak van de politierechter, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens de wet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000614-22
Uitspraak : 21 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-042756-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde (poging) dwang.
Ter zake van ‘medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling’ (feit 1), mishandeling (feit 2) en ‘medeplegen van wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen’ (feit 4) is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De politierechter heeft het geschorste bevel tot bewaring opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit en subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in Maastricht vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2022 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer GGD-medewerkers, aanwezig op de GGD locatie aan de Palemigerboord, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door samen met zijn medeverdachte(n) die personen onder andere dreigend de woorden toe te voegen: “Jij gaat er aan” en/of “Jij hangt dadelijk aan een touwtje” en/of “Jullie moeten dood” en/of “Jullie moeten hangen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2022 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] , GGD-medewerker, heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen de armen en/of schouders te slaan en/of stompen;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2022 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, het (besloten) lokaal gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij GGD, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn/haar/hun mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft/hebben verwijderd;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling onder feit 2
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling door aangever te slaan of te stompen.
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte slechts een schouderklopje aan aangever [slachtoffer] heeft gegeven en dat de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om pijn of letsel te veroorzaken bij de aangever.
Door de advocaat-generaal is naar voren gebracht dat de verdachte op de schouder van aangever [slachtoffer] heeft geslagen en dat het slaan op de schouder van de aangever tot pijn heeft geleid en dat gelet daarop mishandeling bewezen kan worden verklaard.
Het hof stelt voorop dat de verdachte – zoals ook aangever heeft verklaard – van [slachtoffer] af had moeten blijven. Het hof heeft echter in raadkamer de beelden van de tenlastegelegde mishandeling bekeken en waargenomen dat enkel kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] een schouderklopje heeft gegeven. Meer was het niet. Het hof vindt dat te weinig om te kunnen spreken van een ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kan opleveren. Het dient dan wel te gaan om een lichamelijke onlust of een (zeer) onaangename fysieke ervaring. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De aangever verklaart niet in die zin en ook uit de reactie van aangever, zoals te zien op de beelden, blijkt niet van een dergelijke ervaring.
Gelet op het vorenstaande zal de verdachte dan ook van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde lokaalvredebreuk onder feit 4
Tenlastegelegd is dat de verdachte tezamen in vereniging met een of meer anderen of alleen een besloten lokaal in de zin van
art. 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr)wederrechtelijk is/zijn binnengedrongen en/of daar wederrechtelijk heeft/hebben vertoefd en/of niet op de vordering of vanwege de rechthebbende zich aanstonds heeft/hebben verwijderd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit bestendige jurisprudentie leidt het hof af dat uit de afzonderlijke regeling die in artikel 139 Sr is gegeven voor een voor de openbare dienst bestemd lokaal volgt, dat op zodanig lokaal artikel 138 Sr niet van toepassing is, zodat in laatstgenoemd artikel de woorden ‘besloten lokaal’ niet geacht kunnen worden mede te omvatten een lokaal voor de openbare dienst bestemd. Er bestaat ook geen grond om aan te nemen dat artikel 138 Sr, sprekende van ‘besloten lokaal of erf’, onder ‘besloten erf’ wel mede wil verstaan een erf bestemd voor de openbare dienst (vgl. HR 1 december 1970, NJ 1971/384 en HR 22 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9866 en BO9869, rov. 2.5.).
Het hof overweegt dat de verdachte zich op 10 februari 2022 bevond op een voor alle burgers opengestelde vaccinatie- en testlocatie van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (de GGD). De GGD beschermt, bewaakt en bevorderd volgens eigen omschrijving de gezondheid van de inwoners van Nederland en levert zogenoemde ‘publieke gezondheidszorg’. De GGD’en hebben een aantal wettelijke taken, beschreven in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op 10 februari 2022 kon eenieder zonder afspraak de GGD-locatie binnenlopen. In onderhavig geval was de GGD aan de Palemigerboord te Heerlen belast met het testen van de Nederlandse bevolking op het Covid-19 virus en het zetten van vaccinaties ter bestrijding van dit virus. In die vaststelling ligt besloten dat de verdachte zich bevond in een lokaal dat bestemd was voor de openbare dienst.
Nu de GGD-locatie aan de Palemigerboord te Heerlen niet aan te merken is als een besloten lokaal in de zin van artikel 138 Sr, wordt de verdachte van de onder feit 4 tenlastegelegde lokaalvredebreuk vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 februari 2022 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, een of meer GGD-medewerkers, aanwezig op de GGD locatie aan de Palemigerboord, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door samen met zijn medeverdachte die personen onder andere dreigend de woorden toe te voegen: "Jij gaat er aan" en "Jij hangt dadelijk aan een touwtje", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1. Daartoe is aangevoerd dat bij de GGD-medewerkers niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd omdat de verdachte slechts zou hebben gezegd “jij hangt aan een touwtje, niet ik” en hij zou daarmee de GGD-medewerkers slechts bewust hebben willen maken van de gevaren van de Corona-vaccinatie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens bestendige jurisprudentie voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Daarbij is niet vereist dat die vrees ook daadwerkelijk bij de bedreigde is opgewekt, maar voldoende is dat de bedreiging in het algemeen vrees kan opwekken (vgl. HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9309; HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4020; HR 11 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:190).
Gelet op de aard en inhoud van de door de verdachte gebezigde bewoordingen en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat aan de genoemde vereisten is voldaan. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen in vereniging met een ander de woorden “Jij gaat er aan” en “Jij hangt dadelijk aan een touwtje” in de richting van de GGD-medewerkers heeft geuit, nadat de verdachte en de medeverdachte met een groep zogenoemde antivaxers de GGD locatie aan de Palemigerboord waren binnengestormd en daar veel onrust veroorzaakten.
Het hof overweegt dat de uitlating “jij hangt aan een touwtje” er op doelt dat de persoon in kwestie zal komen te overlijden, doordat hij zal worden opgehangen. Dit heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook bevestigd. De GGD-medewerkers hebben de bedreigingen, in de context waarin deze plaatsvonden, opgevat als bedreigingen met de dood. Uit de getuigenverklaringen van de GGD-medewerkers volgt dat de GGD-medewerkers gevoelens van angst hebben ervaren en dat zij bang waren voor hetgeen waar de groep van de verdachte mogelijk toe is staat was.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een emotionele gemoedstoestand verkeerde. In zoverre worden door de verdachte de verklaringen van de GGD-medewerkers ook bevestigd. Bij die gemoedstoestand van de verdachte past naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich verbaal tegen de GGD-medewerkers in bedreigende zin heeft geuit.
Gelet op de inhoud van de bedreigingen en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, kon bij de GGD-medewerkers de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte (of de groep waartoe hij behoorde) zijn bedreiging met enig misdrijf tegen het leven zou effectueren.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde uitlatingen van de verdachte en de medeverdachte in de gegeven omstandigheden bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, oplevert.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Betoogd is – kort gezegd – dat de verdachte door zijn gedragingen, namelijk de medewerkers van de GGD waarschuwen voor de gevaren voor de gezondheid die de Corona-vaccinaties opleveren, de belangen van de wet beter worden gediend, dan wanneer de wet wordt nageleefd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt het verweer als te zijn vorm gegeven als een beroep op de ongeschreven rechtvaardigingsgrond het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.
De exceptie van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid is in het verleden ten aanzien van politiek getinte acties regelmatig gepresenteerd als een zelfstandige rechtvaardigingsgrond. In feite betreft het hier een verzamelbegrip voor een groot aantal verschillende verweren die niet onder het wettelijke begrip ‘overmacht’ kunnen worden vervat, maar daarmee wel grote verwantschap vertonen. De nadruk wordt, zoals in casu, niet zozeer gelegd op het bestaan van een concrete noodsituatie, als wel op het feit dat het nagestreefde doel van zodanig hogere orde is, dat daarmee zelfs de schending van strafbepalingen gerechtvaardigd wordt.
Vaststaat dat de verdachte samen met een ander, een of meer medewerkers van de GGD heeft bedreigd met de woorden “Jij gaat er aan” en “Jij hangt dadelijk aan een touwtje”. Het hof stelt voorop dat de raadsvrouw geen wet heeft genoemd die met het handelen van de verdachte zou worden gediend. Het hof begrijpt dat de raadsvrouw doelt op de Wet publieke gezondheid (Wpg). Het hof is dan ook van oordeel dat het bedreigen van een of meerdere GGD-medewerkers niet bijdraagt aan enig doel van die wet, noch van enige andere wet.
Daarnaast oordeelt het hof dat aan het ten laste gelegde delict de strafbaarheid niet komt te ontbreken door de omstandigheid dat het delict is begaan met de bedoeling om daarmee eigenmachtig aan een streven als dat van verdachte kracht bij te zetten. Het hof acht het niet aanvaardbaar dat – hoe mogelijk honorabel het nagestreefd doel van verdachte ook kan zijn – de strafwet ten aanzien van de methode om dat doel te verwezenlijken onder omstandigheden als geschetst zou moeten wijken voor het ‘betere rechtsinzicht’ van de verdachte.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsvrouw.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens een of meerdere GGD-medewerkers bij een test- en vaccinatielocatie van de GGD. De verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid bij de GGD-medewerkers veroorzaakt. Daar komt nog bij dat de groep waarbij de verdachte hoorde, veel tumult op de GGD locatie heeft veroorzaakt. GGD-medewerkers met een publieke taak (en de taak om destijds Covid-19 te bestrijden), behoren in het algemeen belang te moeten kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijke bedreigingen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen zijn uitgesproken. De context waarbinnen de verdachte het strafbare feit pleegde acht het hof daarbij strafverzwarend. Daarmee verstoorde hij immers een normale voortgang van de bestrijding van het Covid-19 virus. Het hof heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
Alles overziende acht het hof een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 2 weken, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 21 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.F. Koolen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.