ECLI:NL:HR:2011:BO9866
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 138 en 139 van het Wetboek van Strafrecht op besloten erven bestemd voor de openbare dienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf, gelegen aan de Eikenlaan in Alphen aan den Rijn, dat in gebruik was bij het detentiecentrum. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, dat strafbaar stelt het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal of erf bij een ander in gebruik. De verdachte en zijn mededaders waren op 27 december 2007 het terrein van het detentiecentrum op gegaan en hadden graffiti aangebracht op de muren en deuren van het gebouw.
Het Hof had in zijn uitspraak geoordeeld dat de verdachte zich bevond op een besloten erf dat bestemd was voor de openbare dienst. De verdediging voerde aan dat artikel 138 niet van toepassing was op terreinen die bestemd zijn voor gebruik door de openbare dienst, en dat artikel 139 van toepassing was, dat een lagere strafmaximaal kent. De Hoge Raad oordeelde echter dat de motivering van het Hof, die stelde dat artikel 138 ook van toepassing was op het erf van het detentiecentrum, blijk gaf van een onjuiste opvatting omtrent de wetgeving.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de specifieke bepalingen van het Wetboek van Strafrecht correct toe te passen, vooral in gevallen die betrekking hebben op openbare diensten.