3.3.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] was eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] aan het [adres 1] (hierna: de woning). [appellant] en [geïntimeerde] hebben tussen 2001 en 2006 een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond in de woning.
Bij notariële akte van 20 mei 2005 is ten behoeve van ELQ Portefeuille I B.V.
(verder: ELQ) een recht van hypotheek op de woning gevestigd. Dit betrof een herfinanciering in de vorm van een aflossingsvrije hypothecaire geldlening tot een bedrag van € 285.000,00. [geïntimeerde] heeft haar medewerking aan deze financiering gegeven. Vanaf dat moment was zij hoofdelijk aansprakelijk voor de financiering.
De relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] is in 2006 beëindigd. [geïntimeerde] heeft toen de woning verlaten. [appellant] is in de woning blijven wonen.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2018 heeft de rechtbank, voor zover van belang, [appellant] veroordeeld (voor het geval [geïntimeerde] binnen drie maanden na dagtekening van het vonnis niet zou zijn ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid):
"5.1 (…)
a. om de woning aan de [adres 1] te [plaats] binnen vier weken na die periode van drie maanden te koop aan te bieden door tussenkomst van een door partijen samen aan te wijzen makelaar, dan wel, indien partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijn van drie maanden overeenstemming hebben bereikt over een makelaar, door tussenkomst van:
[---] Makelaardij
[adres 2]
[postcode] [plaats]
dan wel, als deze makelaar niet bereid is de verkoopopdracht aan te nemen, een door de vrouw binnen een week na het verstrijken van voornoemde periode van drie maanden aan te wijzen NVM makelaar in [plaats] ,
tegen een reële marktconforme door die (gekozen of aangewezen) makelaar vast te stellen prijs en door binnen vier weken na die periode van drie maanden een verkoopopdracht aan deze (gekozen of aangewezen) makelaar te verstrekken conform de door deze makelaar vastgestelde reële marktconforme prijs, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft.
(…)"
Daarbij is in r.o. 4.20. van voornoemd vonnis overwogen:
"De gevorderde dwangsommen zullen worden opgelegd als hierna vermeld. Aan de gevorderde dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Deze dwangsommen zullen vatbaar zijn voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding."
Van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2018 is [appellant] in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 25 juni 2019 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch het vonnis van 25 april 2018 bekrachtigd.
[appellant] heeft, teneinde aan het vonnis van 25 april 2018 te voldoen, [---] Makelaardij te [plaats] opdracht gegeven tot verkoop van de woning over te gaan. [---] Makelaardij heeft de opdracht tot verkoop teruggegeven. Zowel [appellant] als [geïntimeerde] heeft vervolgens in september 2018 [xxx] Makelaars benaderd om de woning te verkopen. Dat heeft niet tot een verkoopopdracht geleid.
[geïntimeerde] heeft bij exploot van 16 april 2019 de grosse van het vonnis van 25 april 2018 aan [appellant] laten betekenen en het verbeuren van dwangsommen aangezegd.
i. Bij exploot van 3 juli 2019 heeft [geïntimeerde] jegens [appellant] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 8.500,00 aan verbeurde dwangsommen tot en met 27 juni 2019.
Bij exploot van 11 juli 2019 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] executoriaal beslag op zijn woning laten leggen omdat [appellant] de volgens [geïntimeerde] verbeurde dwangsommen niet had betaald. Dat exploot vermeldt een verschuldigd bedrag van € 10.273,52.
De woning is in opdracht van [appellant] op 22 oktober 2019 te koop gezet op de website van [xxx] Makelaardij.
[appellant] heeft op 29 juni 2020 een bedrag van € 10.273,52 aan [geïntimeerde] betaald.
Bij exploot van 9 juli 2020 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] opnieuw executoriaal beslag op zijn woning laten leggen voor een bedrag van € 11.107,00 uit hoofde van verbeurde dwangsommen en proceskosten.
De woning van [appellant] is op 9 juli 2020 executoriaal verkocht voor een bedrag van € 475.000,00. De executiekosten van de notaris van € 2.287,88 zijn op dit bedrag in mindering gebracht, waarna de opbrengst van € 472.712,12 is gestort onder notaris [zzz] Notarissen te [plaats].
Aan ELQ is door de notaris na goedkeuring van de voorzieningenrechter ex artikel 3:270 lid 3 BW een bedrag van € 297.912,42 overgemaakt. ELQ heeft van dit bedrag € 1.006,84 teruggestort op de rekening van de notaris. Blijkens de door [zzz] Notarissen opgemaakte eindafrekening resteert na aftrek van griffierechten en administratieve kosten een bedrag van € 169.684,54.
Op verzoek van [appellant] is bij beschikking van deze rechtbank van 10 november 2020 een rechter-commissaris benoemd, te wier overstaan de verdeling van het restant van de executoriale netto-opbrengst van de woning zal plaatsvinden. Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [zzz] Notarissen
- ELQ
- [YYY] Betonwaren B.V. (executoriaal beslaglegger)
- [geïntimeerde] (executoriaal beslaglegger).
Voornoemde belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun vorderingen bij de rechter-commissaris aan te melden.
[zzz] Notarissen, ELQ, [YYY] Betonwaren B.V. en [geïntimeerde] hebben tijdig de volgende vorderingen ingediend ten laste van [appellant] :
- [zzz] Notarissen € 1.000,00 excl. btw
- [zzz] Notarissen € 481,76
- ELQ € 11.454,57
- [YYY] Betonwaren B.V. € 70.192,80
- [geïntimeerde] € 12.283,17
Bij proces-verbaal van 20 januari 2021 heeft de rechter-commissaris een staat van verdeling opgemaakt. Deze luidt als volgt:
"De rechter-commissaris:
Stelt vast dat na aftrek van de vordering van de separatist een bedrag van € 176.462,17 resteert ter verdeling onder concurrente schuldeisers:
neemt de volgende concurrente vorderingen voorwaardelijk in de (voorlopige) staat van verdeling op:
- [geïntimeerde] ten bedrage van € 12.283,57;
- [YYY] Betonwaren B.V. ten bedrage van € 70.192,80;
- [zzz] Notarissen ten bedrage van € 1.000,00 exclusief btw,
- [zzz] Notarissen ten bedrage van € 481,76;"
[appellant] heeft tegenspraak gedaan tegen de (voorlopige) staat van verdeling.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 april 2021 staat:
"nu de rechter-commissaris de partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet heeft kunnen verenigen, verwijst zij de zaken naar de rolzitting van de rechtbank van19 mei 2021(renvooiprocedures), opdat in die procedures omtrent de geschillen tussen [appellant] en de verschillende schuldeisers over de verschuldigdheid door [appellant] van de door hen ingestelde vorderingen kan worden beslist. (…)"
De vorderingen van [geïntimeerde] en de procedure bij de rechtbank