In deze zaak gaat het om een inwoner van Bulgarije die AOW ontvangt en werkzaamheden verricht voor een Nederlandse werkgever in België. De belanghebbende had een A1-verklaring die het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel op hem van toepassing verklaarde, conform Verordening 883/2004. De inspecteur van de Belastingdienst legde een definitieve aanslag op, waarbij premies voor de Anw en Wlz werden geheven. De belanghebbende betwistte de premieplicht en stelde dat hij niet verplicht verzekerd was voor deze volksverzekeringen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 19 juli 2023 gaven zowel de belanghebbende als de inspecteur aan niet te verschijnen. Het hof sloot het onderzoek aan het einde van de zitting. De belanghebbende stelde dat hij niet premieplichtig was voor de Wlz en Anw, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende als verzekerde en premieplichtige voor de volksverzekeringen moest worden aangemerkt. Het hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur geen onzorgvuldigheid had gepleegd bij het opleggen van de voorlopige aanslag.
Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.