ECLI:NL:GHSHE:2023:2637

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.316.780_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsprocedure derdenbeslag en de stelplicht van de beslaglegger

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank de vorderingen van de appellanten heeft afgewezen. De appellanten, bestaande uit een maatschap en twee natuurlijke personen, hebben derdenbeslag gelegd onder [X Advocaten B.V.] in verband met een vordering die zij stellen te hebben op PT-Europe B.V. De appellanten betogen dat PT-Europe dwangsommen aan hen verschuldigd is omdat PT-Europe niet tijdig heeft voldaan aan een vonnis in kort geding. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun stelplicht om aan te tonen dat PT-Europe een vordering op [X Advocaten B.V.] heeft, ondanks de door [X Advocaten B.V.] afgelegde verklaring dat dit niet het geval is. Het hof concludeert dat de verklaring van [X Advocaten B.V.] voldoet aan de wettelijke eisen en dat de appellanten niet in hun bewijslevering zijn geslaagd. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.316.780/01
arrest van 15 augustus 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[het maatschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[X Holding B.V.] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk [appellant] , [appellante] , de maatschap Duwell en Dome Holding en gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
[X Advocaten B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [X Advocaten B.V.] ,
advocaat: mr. R. Bosman te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 september 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 juli 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [X Advocaten B.V.] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/294518 / HA ZA 21-373)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
[X Advocaten B.V.] heeft PT-Europe B.V. (hierna: PT-Europe) als advocaat bijgestaan in diverse procedures tussen [appellanten] en PT-Europe.
3.1.2.
In verband met vorderingen die PT-Europe pretendeert/pretendeerde te hebben op [appellanten] heeft PT-Europe een aantal conservatoire beslagen gelegd ten laste van [appellanten] onder andere op een onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) van [appellanten] in [vestigingsplaats] . Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 november 2020, gewezen onder zaaknummer/rolnummer C/03/283818 / KG ZA 20-423 (hierna: het vonnis in kort geding), is PT-Europe veroordeeld om het beslag op de onroerende zaak door te laten halen zodat onbelaste levering aan de koper van de zaak kon plaatsvinden. PT-Europe werd daarbij tevens veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis in kort geding een depotovereenkomst te tekenen en uiterlijk veertien dagen vóór de datum waarop de juridische levering van die onroerende zaak zal plaatsvinden, aan de notaris te wiens overstaan de leveringsakte zal passeren, een verklaring van waardeloosheid van het beslag te verstrekken, op straffe van een door PT-Europe te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00. Het vonnis in kort geding is in kracht van gewijsde gegaan.
3.1.3.
[appellanten] hebben het vonnis in kort geding op 25 november 2020 aan PT-Europe laten betekenen, met bevel aan PT-Europe om aan de inhoud daarvan te voldoen.
3.1.4.
Bij e-mail van 9 december 2020 heeft de advocaat van [appellanten] aan [X Advocaten B.V.] bericht dat de akte van levering van de onroerende zaak in beginsel op 15 februari 2021 zou worden gepasseerd ten overstaan van Team Notarissen te [vestigingsplaats] (hierna: de notaris). Op
10 december 2020 hebben [appellanten] een aangetekende brief gestuurd aan PT-Europe met als bijlage een kopie van deze e-mail van de advocaat van [appellanten] aan [X Advocaten B.V.] .
3.1.5.
Omdat 15 februari 2021 carnavalsmaandag was, is tussen [appellant] en [appellante] en de kopers van de onroerende zaak afgesproken dat de levering van de onroerende zaak twee dagen zou worden uitgesteld, tot woensdag 17 februari 2021. [appellanten] hebben (de advocaat van) PT-Europe niet in kennis gesteld van dit uitstel en de nieuwe leveringsdatum.
3.1.6.
De notaris bij wie de levering zou plaatsvinden heeft op 12 februari 2021 een door PT-Europe ondertekende royementsvolmacht ontvangen. [appellanten] beschouwen het verstrekken van deze volmacht als voldoening door PT-Europe aan de veroordeling uit het vonnis in kort geding tot het verstrekken van de verklaring van waardeloosheid, maar [appellanten] zijn van mening dat PT-Europe te laat aan het vonnis in kort geding heeft voldaan en dat PT-Europe daarom dwangsommen aan [appellanten] verschuldigd is.
3.1.7.
Na e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van [appellanten] en [X Advocaten B.V.] , waarin de advocaat van [appellanten] aanspraak maakt op betaling van dwangsommen ingevolge het vonnis in kort geding en [X Advocaten B.V.] stelt dat geen dwangsommen verschuldigd zijn, hebben [appellanten] op 4 mei 2021 voor een bedrag van € 90.457,50 (bestaande uit € 90.000,00 aan dwangsommen en € 467,50 aan executiekosten), ten laste van PT-Europe executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [X Advocaten B.V.] .
3.1.8.
Bij e-mail van 31 mei 2021 heeft de advocaat van [X Advocaten B.V.] een ingevuld en ondertekend formulier “derdenverklaring” aan de deurwaarder gestuurd. [X Advocaten B.V.] heeft op dit formulier aangekruist:
“dat de schuldenaar nu of in de toekomstnietsvan u te vorderen heeft op grond van een nu bestaande overeenkomst of andere verplichting”.Als toelichting bij deze verklaring heeft de advocaat van [X Advocaten B.V.] in voornoemde e-mail aan de deurwaarder vermeld dat [X Advocaten B.V.] “op dit moment” niet bekend is met enige aanspraak van PT-Europe op [X Advocaten B.V.] .
De procedure bij de rechtbank
3.2.
Bij dagvaarding van 12 juli 2021 hebben [appellanten] de onderhavige procedure tegen [X Advocaten B.V.] aanhangig gemaakt. Op basis van de daarin vermelde gronden vorderden [appellanten] , samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [X Advocaten B.V.] te veroordelen tot het doen van gerechtelijke verklaring zoals bedoeld in
artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
2. [X Advocaten B.V.] te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van hetgeen volgens de
vaststelling door de rechtbank aan [appellanten] als executanten zal blijken toe te
komen, zijnde een bedrag van € 90.467,80, althans een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
3. [X Advocaten B.V.] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te
vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet zijn voldaan binnen
veertien dagen na de dag waarop de rechtbank vonnis zal wijzen.
3.3. [X Advocaten B.V.] heeft deze vorderingen gemotiveerd bestreden.
3.4.
Bij vonnis van 27 juli 2022 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proces- en nakosten.
De procedure in hoger beroep
3.5.
Tegen de afwijzing van hun vorderingen en hun proceskostenveroordeling komen [appellanten] in hoger beroep op met drie grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen. Zij vorderen dat het hof het vonnis van de rechtbank van 27 juli 2022 zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [X Advocaten B.V.] tot terugbetaling van het bedrag van € 4.467,00 dat [appellanten] uit hoofde van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg hebben betaald, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [X Advocaten B.V.] in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop.
3.6.
[X Advocaten B.V.] heeft voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 476a lid 1 Rv om, twee weken na het leggen van het beslag door [appellanten] , verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. [appellanten] hebben gebruik gemaakt van de hen door artikel 477a lid 2 Rv geboden bevoegdheid om deze door [X Advocaten B.V.] afgelegde (buitengerechtelijke) verklaring geheel of ten dele te betwisten door [X Advocaten B.V.] binnen twee maanden na haar verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan [appellanten] als executanten zal blijken toe te komen.
3.7.
[appellanten] stellen dat PT-Europe dwangsommen aan [appellanten] verschuldigd is omdat PT-Europe niet op tijd aan het vonnis in kort geding heeft voldaan en dat dit laatste is veroorzaakt door een aan [X Advocaten B.V.] toe te rekenen beroepsfout waarvoor [X Advocaten B.V.] aansprakelijk is tegenover PT-Europe. PT-Europe heeft daarom een vordering tot schadevergoeding op [X Advocaten B.V.] aldus [appellanten] Nu [X Advocaten B.V.] op het formulier “derdenverklaring” heeft aangekruist dat PT-Europe niets van haar te vorderen heeft, is deze verklaring naar de mening van [appellanten] dan ook onjuist.
3.8.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellanten] de stelplicht en de bewijslast van hun standpunt dat PT-Europe – in weerwil van de door [X Advocaten B.V.] afgelegde verklaring – een vordering op [X Advocaten B.V.] heeft. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat het hier gaat om een verklaringsprocedure zoals bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. Wel is [X Advocaten B.V.] gehouden haar verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (artikel 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv en HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256).
3.9.
[X Advocaten B.V.] betwist voor deze (beweerdelijke) schade aansprakelijk te zijn en stelt dat PT-Europe haar daarvoor (ook) niet aansprakelijk heeft gesteld. [appellanten] hebben die stelling van [X Advocaten B.V.] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ervan moet worden uitgegaan dat van een aansprakelijkstelling van [X Advocaten B.V.] door PT-Europe geen sprake is.
3.10.
Met de toelichting in de begeleidende e-mail bij het formulier “derdenverklaring”, dat [X Advocaten B.V.] niet bekend is met enige aanspraak van PT-Europe, heeft [X Advocaten B.V.] voldoende gemotiveerd toegelicht dat PT-Europe op haar een vordering heeft. Zonder een aansprakelijkstelling van [X Advocaten B.V.] door PT-Europe, valt niet in te zien hoe [X Advocaten B.V.] het bestaan van enige vordering van PT-Europe op haar meer of anders had moeten betwisten.
3.11.
Mede gelet op deze gemotiveerde betwisting van [X Advocaten B.V.] , schieten [appellanten] naar het oordeel van het hof tekort in de op hen rustende stelplicht ten aanzien van de volgens hen bestaande vordering van PT-Europe op [X Advocaten B.V.] .
3.12.
[appellanten] stellen dat [X Advocaten B.V.] een beroepsfout heeft gemaakt omdat zij niet heeft zorggedragen voor tijdige voldoening aan het vonnis in kort geding en dat [X Advocaten B.V.] daarom aansprakelijk is voor de schade die PT-Europe daardoor (volgens [appellanten] ) heeft geleden. Daarbij betoogt [appellanten] dat zij ten laste van PT-Europe onder [X Advocaten B.V.] beslag heeft gelegd op een op het moment van de beslaglegging bestaande vordering in de zin van art. 475 Rv. [appellanten] hebben de hiervoor genoemde stelling onvoldoende onderbouwd, gelet op de betwisting daarvan door [X Advocaten B.V.] . [appellanten] hebben niet aangevoerd en ook niet is gebleken dat in een tuchtrechtelijke of in een civielrechtelijke procedure (onherroepelijk) is beslist dat [X Advocaten B.V.] een beroepsfout in voornoemde zin heeft gemaakt en dat zij (dus) aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is, zoals [appellanten] betogen. Het hof stelt voorop dat de dwangsom beoogt een prikkel tot nakoming te zijn. Omdat PT-Europe de depotovereenkomst (tijdig) heeft getekend en de royementsvolmacht twee dagen voor het beoogde transport aan de notaris ter beschikking is gesteld, heeft het transport van de onroerende zaak op het tussen [appellant] als verkoper en de koper van de onroerende zaak overeengekomen tijdstip en onbelast plaatsgevonden en is het vonnis in kort geding door PT-Europe nagekomen. Ervan uitgaande, zoals [appellanten] stelt, dat PT-Europe [X Advocaten B.V.] heeft opgedragen (tijdig) voor afgifte van de royementsvolmacht aan de notaris zorg te dragen, heeft zij gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht tot nakoming van het vonnis in kort geding en heeft PT-Europe ook om die reden geen dwangsommen aan [appellanten] verbeurd. Zie: Hoge Raad 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2906,
NJ2000/13. Omdat PT-Europe geen dwangsommen aan [appellanten] heeft verbeurd, heeft PT-Europe geen schade geleden en is ook geen sprake van causaal verband in de zin van art. 6:74 BW tussen een door [appellanten] gestelde en door [X Advocaten B.V.] betwiste tekortkoming van [X Advocaten B.V.] jegens PT-Europe en door [appellant] gestelde en door [X Advocaten B.V.] betwiste schade.
3.13.
Een en ander leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat [X Advocaten B.V.] een verklaring heeft afgelegd die voldoet aan de eisen die daaraan in de artikelen 476a en 476b Rv worden gesteld. Nu [appellanten] , zoals het hof heeft overwogen, niet aan de op hen rustende stelplicht hebben voldaan ten aanzien van de onjuistheid van de door [X Advocaten B.V.] afgelegde verklaring, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Op grond van al het voorgaande heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] terecht afgewezen.
slotsom
3.14.
Het hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De vordering van [appellanten] tot terugbetaling van het bedrag dat zij op grond van het bestreden vonnis aan [X Advocaten B.V.] hebben betaald zal worden afgewezen.
proceskosten
3.15.
Als de in het ongelijk te stellen partijen zijn [appellanten] terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld en zullen zij tevens worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De door [X Advocaten B.V.] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen, aangezien [appellanten] daartegen geen afzonderlijk verweer voeren.
nakosten
3.16.
[X Advocaten B.V.] vordert daarnaast veroordeling van [appellanten] in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal daarom de nakosten en de wettelijke rente daarover hierna niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juli 2022;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van dit hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [X Advocaten B.V.] op € 2.135,00 voor griffierecht en € 2.157,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2023.
griffier rolraadsheer