ECLI:NL:GHSHE:2023:2183

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
20-002399-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal en veroordeling voor opzetheling van een fiets

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 24 oktober 2022 was vrijgesproken van diefstal, maar was veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voor opzetheling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, maar met uitzondering van de opgelegde straf, en heeft een gevangenisstraf van 3 weken geëist. De verdediging heeft verweren gevoerd over de bewezenverklaring en de straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het subsidiair ten laste gelegde, opzetheling, wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte had op 1 juli 2022 een fiets voorhanden die hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002399-22
Uitspraak : 12 mei 2023
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-164057-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal en ter zake de subsidiair ten laste gelegde opzetheling veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte ter zake de subsidiair ten laste gelegde opzetheling zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 weken.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring en de straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2022 tot en met 1 juli 2022 te Goes, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Gazelle, type Chamonix C7, framenummer GZ60826964), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de heer [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2022 te Goes, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Gazelle, type Chamonix C7, framenummer GZ60826964), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2022 te Goes een fiets (merk Gazelle, type Chamonix C7, framenummer GZ60826964) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunten verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet vaststaat dat de ten laste gelegde fiets van diefstal afkomstig is. Voor het geval dit wel het geval is, dan heeft verdachte deze fiets niet gestolen (primair ten laste gelegd), dan wel wist hij niet noch kon hij redelijkerwijs vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was (subsidiair ten laste gelegd).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de vraag of de ten laste gelegde fiets van diefstal afkomstig is.
De politierechter heeft voor het van diefstal afkomstig zijn van de fiets verwezen naar een proces-verbaal d.d. 2 juli 2022 (pagina 4 van het dossier;
het hof begrijpt dat bedoeld is: pagina 3) waaruit blijkt dat er aangifte is gedaan van diefstal van de ten laste gelegde fiets. Verder heeft de politierechter gewezen op de omstandigheid dat de aangever de fiets op het politiebureau heeft opgehaald en de fiets daarbij heeft geopend met de originele sleutel (pg. 4 van het vonnis).
In het hoger beroep heeft de advocaat-generaal aanvullend ingebracht het proces-verbaal van aangifte waarin aangever onder meer heeft aangegeven dat de fiets op 17 juni 2022 is gestolen bij de Albert Heijn in de stad Goes-Oostwal. Verder is ingebracht een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2022 waarin is gerelateerd dat aangever heeft aangegeven dat de plaats van de diefstal zoals opgenomen in de aangifte niet juist is, dat de fiets is weggenomen op de Oostwal. Verder is in dat proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat op camerabeelden is te zien dat de fiets van aangever op 17 juni 2022 om 12:29 uur wordt gestald en dat om 13:12 uur een getinte jongen met zwart kroeshaar in beeld komt, naar de fiets loopt en deze meeneemt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat laatstgenoemd proces-verbaal van bevindingen betrekking heeft op de onderhavige zaak. Zo zijn de proces-verbaal nummers van zowel het proces-verbaal van aangifte als van het proces-verbaal d.d. 21 juni 2022, en het in proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2022 in verband met de aangifte genoemde proces-verbaal nummer (BVH nummer 2022156984) identiek. Voorts corresponderen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2022 de gegevens met betrekking tot het frame, merk, kleur en type van de ten laste gelegde fiets, met de desbetreffende gegevens in het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2022. Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan de inhoud van de in hoger beroep ingebrachte processen-verbaal van bevindingen en van aangifte en dat deze betrekking hebben op de onderhavige zaak. Dat in het proces-verbaal d.d. 21 juni 2022 de aangever met “AAB” wordt aangeduid en niet met naam wordt genoemd, zoals de verdediging heeft gesteld, doet aan dit oordeel niet af. Verder heeft de aangever in het proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat de exacte locatie in de plaats (Goes) waar de diefstal heeft plaatsgevonden onjuist in het proces-verbaal van aangifte is opgenomen. Dat deze locaties in het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2022 niet identiek zijn doet echter evenmin af aan de vaststelling dat het proces-verbaal van bevindingen betrekking heeft op de onderhavige zaak en op de van aangever in Goes gestolen fiets.
Anders dan de verdediging is het hof met de politierechter van oordeel dat de ten laste gelegde fiets van diefstal afkomstig is onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de vraag of verdachte de fiets heeft gestolen.
Met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte van de primair ten laste gelegde diefstal dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in de eerste plaats dat de persoon die de fiets heeft weggenomen, volgens camerabeelden getint is en donker kroes haar heeft. Uit de in het dossier opgenomen foto van verdachte (dossierpagina 28) volgt in ieder geval dat verdachte niet aan deze omschrijving voldoet. In de tweede plaats is het tijdsbestek tussen de diefstal van de fiets op 17 juni 2022 en het aantreffen van de fiets onder verdachte op 1 juli 2022 niet zodanig kort dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de fiets heeft gestolen.
Ten aanzien van de vraag of verdachte wetenschap had van het van diefstal afkomstig zijn van de fiets.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Art. 416, eerste lid aanhef en onder a, Sr bepaalt – onder meer – dat hij die een goed voorhanden heeft terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zich schuldig maakt aan opzetheling. Voor een bewezenverklaring van opzetheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte “wist” dat het goed dat hij voorhanden had door misdrijf was verkregen. Onder dit “weten” is mede begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het goed door misdrijf is verkregen (vgl. HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812, rov. 6.2.; HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1828, rov. 6.2. en HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5527, rov. 2.3.).
Voor een bewezenverklaring van opzetheling is voorts vereist dat is vastgesteld dat de verdachte de hiervoor bedoelde wetenschap had “ten tijde van het voorhanden krijgen” van het door misdrijf verkregen goed. In vier uitspraken van 29 januari 2019 heeft de Hoge Raad de te stellen eisen aan het bewijs van deze wetenschap van de verdachte nader over het voetlicht gebracht. In HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
NJ2019/310, m.nt. Rozemond stelt de Hoge Raad in rov. 2.5.3 voorop dat uit de wetsgeschiedenis van art. 416, eerste lid, Sr volgt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel “ten tijde van” onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van het goed heeft willen bewerkstelligen dat in het geval dat iemand eerst na het verwerven of voorhanden krijgen wetenschap heeft verkregen van de herkomst uit misdrijf, hij niet strafbaar is ter zake van opzetheling. Bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf “ten tijde van” onder meer het voorhanden krijgen van een goed mag, aldus nog altijd de Hoge Raad in voormeld arrest uit 2019 (rov. 2.5.4), de rechter betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. De rechter mag aldus bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (rov. 2.3, waarnaar in rov. 2.5.4 wordt verwezen). De Hoge Raad komt in de vier genoemde zaken telkens tot een verwerping van de tegen het bewijs van opzetheling aangevoerde klacht, waarbij aan het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte betekenis wordt toegekend voor het bewijs dat de verdachte ook ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het was verkregen uit misdrijf.
In het licht van deze vooropstelling, stelt het hof het navolgende vast.
Uit de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 1 juli 2022 een gestolen fiets voorhanden heeft gehad. Verdachte liep in Goes met die fiets terwijl deze afgesloten was. Van de verdachte mag in het licht van vorenstaande vooropstelling voor het voorhanden hebben van deze fiets een aannemelijke verklaring worden verlangd.
Verdachte heeft op 1 juli 2022 bij de politie verklaard die fiets vijf of zes maanden eerder bij een persoon op straat te hebben gekocht voor een bedrag van € 260,-. Bij de fiets zou verdachte twee sleutels hebben ontvangen.
Het hof stelt vast dat deze verklaring van verdachte op een aantal onderdelen niet strookt met hetgeen verder uit het dossier blijkt. Zo heeft aangever verklaard dat de fiets op 17 juni 2022 is gestolen. Tot die tijd was de fiets derhalve in het bezit van aangever en is het niet mogelijk dat verdachte deze – zoals hij heeft verklaard – vijf of zes maanden voor 1 juli 2022 heeft gekocht.
Verder is vastgesteld dat op de gestolen fiets nog het originele slot zat en dat aangever met een sleutel op het politiebureau is aangekomen en daarmee het slot van die fiets heeft geopend. Voor de verklaring van verdachte dat hij bij de aankoop van de fiets twee sleutels heeft ontvangen, is geen steun in het dossier voorhanden. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft verdachte op geen enkel moment aannemelijk gemaakt dat hij de beschikking heeft gehad over enige sleutel behorende bij deze fiets.
Ook doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte dat hij, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, op geen enkel moment de persoon heeft genoemd van wie hij de fiets heeft gekocht.
Aan de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte doet verder af dat hij de fiets op straat heeft gekocht, hetgeen geen gebruikelijke plaats is om een fiets te kopen, tegen een prijs (€ 260,-) die lager is dan de vastgestelde dagwaarde (€ 460,-).
Het hof is gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van een gestolen fiets op 1 juli 2022. Op grond daarvan en tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is vastgesteld is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist, althans op zijn minst de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, dat de fiets door misdrijf was verkregen.
Het hof acht het subsidiair ten laste gelegde, te weten opzetheling wettig en overtuigend bewezen en het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft verdachte ter zake van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken gevorderd. Een taakstraf is volgens de advocaat-generaal niet aan de orde gelet op de toepasselijkheid van het taakstrafverbod als neergelegd in artikel 22b Sr. Volgens de raadsman is een taakstraf passend gelet op de persoonlijke omstandigheden waaronder het feit dat verdachte werk heeft en een eigen woning.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets. De verdachte heeft door zijn handelen geen blijk gegeven respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Ook heeft de verdachte hiermee bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 4 maart 2023 volgt dat verdachte op 13 september 2022 een (op 5 oktober 2022 onherroepelijk geworden) strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een soortgelijk misdrijf namelijk diefstal. Verder blijkt – in voor verdachte strafverzwarende zin - van een op 28 december 2021 onherroepelijk geworden veroordeling van 28 december 2021 ter zake van 2 diefstallen. Ook blijkt van oudere veroordelingen ter zake diefstal die voor de beoordeling van deze zaak minder van belang zijn. Het is het hof uit verdachtes houding op geen enkele wijze gebleken dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor de hem verweten gedraging.
De verdediging heeft gesteld dat met een taakstraf dient te worden volstaan.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gelet op de veroordeling van 28 december 2021, het taakstrafverbod als neergelegd in artikel 22b Sr van toepassing is. Verdachte is in die zaak (parketnummer 02-264723-21) immers veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf, te weten diefstal, tot een taakstraf welke straf ten uitvoer is gelegd.
Daarmee is aan verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige feit voor een soortgelijk misdrijf een taakstraf opgelegd, welke door verdachte is verricht, waarmee aan de toepasselijkheid van artikel 22b Sr is voldaan. Dit heeft tot gevolg dat aan verdachte niet enkel een taakstraf mag worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde kan worden volstaan met een gevangenisstraf van 2 weken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 12 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.