3.2.Onder r.o. 2.1. tot en met 2.8. van het vonnis van 28 april 2021 waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Ook in hoger beroep kan van deze feitenvaststelling worden uitgegaan, nu de grieven van partijen daartegen niet zijn gericht. Het hof zal de feiten hierna - daar waar nodig aangepast en aangevuld - weergeven.
3.2.1.De gemeente is eigenaar van het perceel met kadastraal [sectieletter] , [sectienummer 1] , te [plaats] (productie 1 bij dagvaarding). Op dat perceel is de openbare weg [straatnaam] gelegen.
3.2.2.Bij brief van 20 maart 2008 heeft de gemeente [persoon A] , zijnde de rechtsvoorganger van [appellant] , onder meer het volgende geschreven:
“Inventarisatie waardevolle bomen
Om de meest waardevolle bomen van Laarbeek in beeld te krijgen heeft vorig jaar een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden. Een boom of boomgroep wordt als waardevol aangemerkt als deze ongeveer 50 jaar of ouder is en beeldbepalend en onvervangbaar is voor de omgeving. (…)
Uw boom op de lijst van waardevolle en bijzondere bomen
Er is een voorlopige lijst van ongeveer 275 waardevolle en bijzondere bomen of boomgroepen samengesteld. Eén van deze bijzondere bomen staat volgens onze informatie op een perceel dat eigendom is van u. (…)
Via deze brief willen wij u informeren dat wij het voornemen hebben deze boom op de lijst met waardevolle en bijzondere bomen van de gemeente Laarbeek te plaatsen. Ter informatie is een afschrift van het gegevensblad van de betreffende boom of boomgroep bijgevoegd. Wij geven u graag de gelegenheid uw mening te geven over ons voornemen uw boom op deze lijst te zetten. Ook als u aanvullende gegevens van de boom heeft, of wanneer bepaalde gegevens op het afschrift niet kloppen, horen wij dat graag van u.
Omdat bomen soms op grenzen staan waarbij niet meteen duidelijk is wie de eigenaar is, is er een kleine kans dat wij u ten onrechte aanschrijven omdat u geen eigenaar bent. Indien dit het geval is, horen wij dat uiteraard graag van u. (…)
Bij deze brief bevindt zich een bijlage waarop staat te lezen dat Kreemers als eigenaar van de vier leilinden op de locatie [adres] in [plaats] staat vermeld. Tevens is daaraan gehecht een beschrijving gedateerd 1978 met een foto waarop de boerderij met de leilinden is afgebeeld.
3.2.3.[appellant] is sinds 13 oktober 2009 eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] te [plaats] met kadastraal [sectieletter] , [sectienummer 2] , (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). De feitelijke situatie ten tijde van de levering is zichtbaar op onderstaande foto (productie 9 bij memorie van grieven):
[appellant] heeft de buxushagen die zichtbaar zijn op bovenstaande foto in 2010 gerooid en heeft zijn voortuin uitgebreid tot aan de molgoot van de weg.
3.2.4.[appellant] maakt gebruik van een stuk grond dat volgens de gemeente onderdeel uitmaakt van het perceel van de gemeente. Dat stuk grond is gelegen tussen zijn voortuin en de openbare weg. Het stuk grond heeft een oppervlakte van circa 65 vierkante meter. Het betreft het in productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg met blauwe arcering weergegeven stuk grond (zichtbaar op de foto’s hieronder).
3.2.5.Op de kadastrale kaart heeft de gemeente dit stuk grond blauw gearceerd weergegeven (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg).
3.2.6.Op de op grond van artikel 1 sub i van de Bomenverordering 2015 van de gemeente vastgestelde Groene Kaart d.d. 14 januari 2014 staat vermeld dat de vier leilinden in eigendom zijn van een particulier.
3.2.7.Op 14 oktober 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, voor zover hier relevant, het volgende aan [appellant] geschreven (productie 8 bij akte in eerste aanleg van de zijde van [appellant] ):
“(…) In week 45 zullen wij starten met de aanleg van de molgoot. Voor de aanleg van de molgoot is het noodzakelijk dat uw bielzen (tijdelijk) verwijderd worden. Wij verzoeken u deze vóór 1 november zelf te verwijderen, zodat de werkzaamheden op een goede wijze doorgang kunnen vinden. Wanneer u deze niet vóór de genoemde datum zelf verwijdert, zullen deze als onderdeel van de werkzaamheden voor de aanleg van de molgoot door onze aannemer (tijdelijk) verwijderd worden en na afloop van de werkzaamheden weer worden teruggeplaatst. (…)”
3.2.8.Op 12 maart 2019 heeft de gemeente opdracht gegeven aan het Kadaster voor een grensreconstructie het perceel met kadastraal [sectieletter] [sectienummer 1] , in [plaats] (productie 9 bij dagvaarding). Deze grensreconstructie is niet uitgevoerd.
3.2.9.Op 30 juli 2019 heeft (de gemachtigde van) de gemeente per deurwaardersexploot aan [appellant] kenbaar gemaakt dat hij, kort gezegd, zonder recht of grond gebruik maakt van de litigieuze grond en inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg).
3.2.10.Op 30 augustus 2019 heeft (de gemachtigde van) [appellant] per e-mail, voor zover hier relevant, het volgende aan de gemeente kenbaar gemaakt (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg).
“(…) Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond. (…)”
3.2.11.Op 30 juni 2021 heeft, nadat de rechtbank in het vonnis van 28 april 2021 [appellant] had veroordeeld om hieraan mee te werken, een grensreconstructie door het Kadaster plaatsgevonden. Aan het proces-verbaal van bevindingen (productie 1 bij memorie van antwoord) is de volgende kaart gevoegd:
3.2.12.[appellant] heeft vervolgens conform de veroordeling door de rechtbank in het vonnis van 28 april 2021 de voortuin ontruimd. De bestrating, de spoorbielzen en de planten zijn verwijderd. De leilinden staan er nog. De gemeente heeft het pad naar de voordeur opnieuw aangelegd en de inrit gelegen (meest) links van de woning opnieuw bestraat en aangesloten op de openbare weg. De situatie voorafgaand aan de ontruiming is zichtbaar op onderstaande foto links (productie 14 bij memorie van grieven) en de huidige situatie is zichtbaar op onderstaande foto rechts (productie 17 bij memorie van grieven):
De vorderingen van partijen en de beslissingen van de rechtbank
3.3.1.In de onderhavige procedure vorderde de gemeente in eerste aanleg in conventie, na wijziging van eis:
Primair:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente eigenaar is van de litigieuze grond, bestaande uit een strook grond gelegen tussen de openbare weg (lees: [straatnaam] in [plaats]) en de kadastrale erfgrens waarmee het perceel van [appellant] en het perceel van de gemeente wordt afgebakend;
II. [appellant] te gebieden om na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het door het Kadaster ter plaatse uitzetten en het door markeringen in de grond zichtbaar maken van de erfgrens tussen de percelen van de gemeente en [appellant] , door onder andere medewerkers van het Kadaster toegang tot zijn perceel en de litigieuze grond te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding, met een maximum van € 50.000,00;
III. [appellant] te veroordelen om binnen acht dagen, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere termijn, na uitzetting van de erfgrens door het Kadaster de litigieuze grond vrij te maken en te houden, in die zin dat [appellant] wordt veroordeeld om de litigieuze grond te ontruimen en ontruimd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of dagdeel, met een maximum van
€ 50.000,00 en met machtiging aan de gemeente om, indien [appellant] niet binnen die termijn aan het vonnis voldoet, deze zelf te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van [appellant] , met bevel aan [appellant] om deze kosten op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden, bestaande uit een exploot als proces-verbaal van de met deze ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven,
althans bestaande uit zodanige bescheiden als de rechtbank zal oordelen, aan de gemeente te voldoen;
Subsidiair:
IV. te verklaren voor recht dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de litigieuze grond, bestaande uit een strook grond gelegen tussen de openbare weg (lees: [straatnaam] te [plaats]) en de kadastrale erfgrens waarmee het perceel van [appellant] en het perceel van de gemeente wordt afgebakend, te kwader trouw in bezit te nemen en vervolgens te houden gedurende de voor verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 lid 1 juncto artikel 3:306 BW vereiste termijn van twintig jaren, alsmede te verklaren voor recht dat [appellant] gehouden is aan de gemeente de dientengevolge door haar geleden schade en nog te lijden schade te vergoeden;
V. [appellant] te veroordelen ten titel van schadevergoeding in natura voor de bedoelde schade aan de gemeente de hiervoor onder IV omschreven litigieuze grond in eigendom over te dragen en te leveren, daartoe een notariële leveringsakte te laten opstellen en medewerking te verlenen aan het verlijden daarvan en deze te doen inschrijven in de openbare registers, op kosten van [appellant] en wel binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 50.000,00, voor elke dag of dagdeel dat hij na ommekomst van de gestelde termijn hiermee in gebreke mocht blijven.
Meer subsidiair:
VI. te verklaren voor recht dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de litigieuze grond, bestaande uit een strook grond gelegen tussen de openbare weg (lees: [straatnaam] te [plaats]) en de kadastrale erfgrens waarmee het perceel van [appellant] en het perceel van de gemeente wordt afgebakend, te kwader trouw in bezit te nemen en vervolgens te houden gedurende de voor verkrijgende verjaring ex artikel 3:105 lid 1 juncto artikel 3:306 BW vereiste termijn van twintig jaren, alsmede te verklaren voor recht dat [appellant] gehouden is aan de gemeente de dientengevolge door haar geleden schade en nog te lijden schade te vergoeden;
VII. [appellant] ten titel van schadevergoeding te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente te betalen een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
De gemeente vordert dat deze veroordelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.3.2.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft een eis in reconventie ingediend. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.3.[appellant] vorderde in eerste aanleg in reconventie:
- te verklaren voor recht dat de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen is gesitueerd direct na de litigieuze strook grond (alwaar thans feitelijk het wegdek begint);
- te verklaren voor recht dat aan [appellant] in eigendom toebehoort de litigieuze
strook grond;
- een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
die in het belang van [appellant] is;
- de gemeente te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te stellen op € 131,00 (zonder betekening) en € 199,00 (met betekening), met dien verstande dat de gemeente over de proceskosten en de nakosten de wettelijke rente verschuldigd wordt indien deze niet binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.3.4.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.5.In het tussenvonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. Tegen dit tussenvonnis zijn geen grieven gericht. Dit betekent dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 15 januari 2020.
3.3.6.In het eindvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeente oorspronkelijk eigenaar is van de strook grond, die deel uitmaakt van het perceel [sectieletter], [sectienummer 1] (zie hiervoor onder r.o. 3.2.3.), doch dat de exacte omvang daarvan zonder nadere inmeting door het Kadaster niet kan worden vastgesteld. Derhalve is de primair gevorderde verklaring voor recht (sub I) afgewezen omdat het gevorderde onvoldoende bepaalbaar is.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat in dit geval sprake is van inbezitneming van de litigieuze grond door (de rechtsvoorganger van) [appellant] . Omdat [appellant] het bezit van de litigieuze grond niet heeft verkregen, kan niet geconcludeerd worden dat [appellant] de eigendom van de litigieuze grond als gevolg van verkrijgende of bevrijdende verjaring kan hebben c.q. heeft verkregen. De primaire vordering (sub II) van de gemeente om [appellant] te gebieden om na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het door het Kadaster ter plaatse uitzetten en het door markeringen in de grond zichtbaar maken van de erfgrens tussen de percelen van Gemeente Laarbeek en [appellant] , is door de rechtbank toegewezen. Ook de vordering (sub III) om [appellant] te veroordelen om binnen een termijn van acht dagen na uitzetting van de erfgrens door het Kadaster de litigieuze grond vrij te maken en de houden, is toegewezen. De veroordelingen zijn versterkt met dwangsommen.
De vorderingen in reconventie zijn afgewezen.
[appellant] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
Het geschil in hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en heeft zijn eis gewijzigd en vermeerderd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren danwel afwijzen van de vorderingen van de gemeente en tot het alsnog en als volgt toewijzen van de vordering van [appellant] :
a. te verklaren voor recht dat [appellant] op grond van verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW, althans op grond van bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW jo artikel 3:306 BW eigenaar is geworden van het perceelsgedeelte grond kadastraal bekend Gemeente Lieshout, [sectieletter], [sectienummer 1] zoals gearceerd aangeduid is op de tekening die als productie 20 overgelegd is;
b. de gemeente te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan een door [appellant] aan te wijzen notaris en voor rekening van [appellant] opdracht te geven en mee te werken aan het doen verlijden van een akte waarin de notaris verklaart dat [appellant] op grond van verkrijgende althans bevrijdende verjaring het recht van eigendom heeft gekregen van het in punt 2.b [het hof begrijpt: 2.a] van dit petitum bedoelde perceelsgedeelte grond, alles op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of een gedeelte van een dag dat de gemeente hiermee in gebreke is zulks met een maximum van € 25.000,00;
c. te bepalen dat indien de gemeente niet binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest opdracht geeft en medewerking verleent aan het doen verlijden van de akte van verjaring als bedoeld onder punt 2.a [het hof begrijpt: 2.b] van het petitum het in dezen te wijzen arrest op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de vereiste opdracht en medewerking van de gemeente aan het doen verlijden van de akte van verjaring;
3. voor recht te verklaren dat de gemeente jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door het perceelsgedeelte grond kadastraal bekend Gemeente Lieshout, [sectieletter] [sectienummer 1] , zoals gearceerd aangeduid op de tekening die als productie 20 overgelegd is, te ontruimen;
4. de gemeente te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [appellant] geleden heeft als gevolg van de onrechtmatige ontruiming van het perceelsgedeelte grond kadastraal bekend Gemeente Lieshout, [sectieletter], [sectienummer 1] , zoals gearceerd aangeduid is op de tekening die als productie 20 overgelegd is en welke schade wordt opgemaakt bij Staat en wordt vereffend volgens de wet;
5. voor recht te verklaren dat de gemeente jegens [appellant] onrechtmatig handelt door te weigeren om de aan de rechterzijde van het perceel kadastraal bekend Gemeente Lieshout, [sectieletter], [sectienummer 1] , gesitueerde inrit via de grond van de gemeente aan te sluiten op de openbare weg en geïntimeerde te gebieden om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen arrest deze aansluiting alsnog aan te leggen op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of een gedeelte van de dag dat de gemeente hiermee in gebreke is, zulks met een maximum van € 250.000,00;
6. de gemeente te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijke bewijs van kwijting te voldoen alle bedragen die [appellant] op grond van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2021 gewezen onder zaak-/rolnummer C/01/351343/HA ZA 19-670, aan de gemeente heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen met ingang van de dag van betaling van die bedragen door [appellant] aan de gemeente tot de dag der algehele voldoening;
7. de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties;
8. de gemeente te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.4.2.De gemeente heeft de grieven in principaal hoger beroep bestreden. De gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, kosten rechtens.
3.4.3.De gemeente heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
De omvang van hetgeen partijen in hoger beroep nog verdeeld houdt: de strook grond