In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Duits beleggingsfonds, hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 januari 2022. De belanghebbende had verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend voor de boekjaren 2004/2005 en 2005/2006, welke door de inspecteur van de Belastingdienst waren afgewezen. Na het indienen van bezwaar en beroep bij de rechtbank, die de beroepen ongegrond verklaarde, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft bepaald dat een zitting achterwege kan blijven, omdat geen van de partijen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord.
De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. Belanghebbende stelt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling en daarom recht heeft op teruggaaf. De inspecteur betwist dit en stelt dat belanghebbende geen dividendnota's heeft overgelegd, waardoor het recht op teruggaaf onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Het hof overweegt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de dividendbelasting daadwerkelijk ten laste van haar is ingehouden, en concludeert dat de verzoeken om teruggaaf terecht zijn afgewezen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.