In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Duits beleggingsfonds, hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 januari 2022. De belanghebbende had verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2005/2006, welke door de inspecteur van de Belastingdienst waren afgewezen. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen vaste inrichting in Nederland heeft en niet inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende geen dividendnota's had overgelegd, waardoor het recht op teruggaaf onvoldoende aannemelijk was gemaakt. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de teruggevraagde belasting ten laste van haar was ingehouden.
Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gepubliceerd op verzoek en niet geselecteerd door het hof voor publicatie.