In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigde. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende zijn auto langer dan een uur had geparkeerd op een aangewezen plaats waar maximaal een uur mocht worden geparkeerd. Belanghebbende had echter voor het eerste uur parkeerbelasting voldaan. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:346) geoordeeld dat de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd, omdat belanghebbende voor het eerste uur had betaald. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de zaak vervolgens in behandeling genomen na de verwijzing door de Hoge Raad. Tijdens de zitting bevestigde de heffingsambtenaar dat belanghebbende voor het eerste uur parkeerbelasting had voldaan. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven, omdat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende ook voor de periode na het eerste uur parkeerbelasting verschuldigd was. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag en veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar en de proceskosten.