ECLI:NL:GHSHE:2023:1098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/00779 tot en met 21/00784
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen kansspelbelasting en verzoeken om ambtshalve vermindering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, die ook de bezwaren tegen deze aanslagen heeft afgewezen. Belanghebbende heeft in hoger beroep getuigen aangeboden, maar het hof heeft dit aanbod afgewezen. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat belanghebbende de bezwaartermijn heeft overschreden. Het hof overweegt dat zelfs als er sprake zou zijn van een fraudestempel, dit niet betekent dat de bewijslast verschuift naar de inspecteur. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de griffier ten onrechte griffierecht heeft geheven en gelast de griffier om het ten onrechte geheven bedrag aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00779 tot en met 21/00784
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 april 2021, nummers BRE 20/5592 tot en met BRE 20/5597, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen kansspelbelasting opgelegd:
  • naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 van € 66.236 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] en zaaknummer 21/00779 );
  • naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 van € 130.862 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] en zaaknummer 21/00780 );
  • naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 van € 131.113 (aanslagnummer [aanslagnummer 3] en zaaknummer 21/00781 );
  • naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 van € 102.328 (aanslagnummer [aanslagnummer 4] en zaaknummer 21/00782 );
  • naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van € 105.582 (aanslagnummer [aanslagnummer 5] en zaaknummer 21/00783 ).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en die verzoeken vervolgens afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Daarnaast heeft belanghebbende rechtstreeks beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep doorgezonden naar de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard te beslissen op het beroep tegen de beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering, het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag 2017 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Namens de inspecteur zijn [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
1.9.
Het hof heeft het onderzoek op 10 oktober 2022 heropend, de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer en besloten een nadere zitting te laten plaatsvinden.
1.10.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 16 februari 2023 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met track and trace nummer [track and trace] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat op 18 februari 2023 een bericht is achtergelaten dat het poststuk kan worden afgehaald op een PostNL -locatie. Het poststuk is niet afgehaald en is vervolgens op 8 maart 2023 aan het hof retour gezonden. De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van de uitnodiging deze op 9 maart 2023 per gewone post naar hetzelfde adres verzonden.
1.11.
Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van belanghebbende uit het exploiteren van speelautomaten, speelhallen en amusementshallen.
2.2.
De Belastingdienst is aan het einde van 2015 een boekenonderzoek gestart waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften kansspelbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2014 is getoetst.
2.3.
Bij brief van 27 maart 2017 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat de reikwijdte van het lopende boekenonderzoek wordt uitgebreid naar toetsing van de aanvaardbaarheid van de aangiften kansspelbelasting voor de jaren 2015 en 2016.
2.4.
Gedurende het boekenonderzoek zijn, met dagtekening 25 juli 2017, over de jaren 2012 tot en met 2016 aan belanghebbende naheffingsaanslagen kansspelbelasting opgelegd.
2.5.
In de brief van 2 augustus 2018, ontvangen door de inspecteur op 7 augustus 2018, is namens belanghebbende - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Namens (…) bevestigen wij bij deze het eerder (…) kenbaar gemaakte pro forma bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting met dagtekening 25 juli 2017 (…)”
2.6.
De inspecteur heeft bij brief van 19 september 2018 verzocht om een nadere motivering van de bezwaren toe te zenden. Bij e-mailbericht van 15 oktober 2018 heeft [accountant] aan de ontvanger medegedeeld dat hij de werkzaamheden van de voormalig adviseur ( [bedrijf] ) heeft overgenomen. [accountant] verzoekt om uitstel voor de motivering van de pro-forma bezwaren van 2 augustus 2018. De bezwaren zijn bij brief van 17 oktober 2018 nader gemotiveerd. Belanghebbende is op 18 september 2019 gehoord.
2.7.
Het rapport van het boekenonderzoek is opgemaakt op 24 mei 2019.
2.8.
Bij brief van 23 januari 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld voornemens te zijn de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en de bezwaren aan te merken als verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 februari 2020 de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Zijn de bezwaren betreffende de jaren 2012 tot en met 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding?
Zijn de naheffingsaanslagen kansspelbelasting 2012 tot en met 2016 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
3.2.
Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de onbevoegdverklaring door de rechtbank voor zover het beroep ziet op de afwijzende beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen kansspelbelasting 2012 tot en met 2016 en evenmin tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen de naheffingsaanslag kansspelbelasting 2017. Het hof gaat er dan ook van uit dat de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet in geschil is.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, voor zover in geschil, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen kansspelbelasting 2012 tot en met 2016.
3.4.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
Uitnodiging voor de zitting
4.1.
Op de door het hof retour ontvangen envelop staat vermeld dat de postmedewerker op het door belanghebbende opgegeven adres geen gehoor heeft gekregen. Daarop heeft de postmedewerker op 18 februari 2023 een bericht achtergelaten dat het poststuk kan worden afgehaald. Het poststuk is niet afgehaald en is vervolgens op 8 maart 2023 aan het hof retour gezonden. De griffier heeft onderzocht of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres. Dat bleek het geval te zijn. De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van de uitnodiging deze op 9 maart 2023 per gewone post naar hetzelfde adres verzonden. Dit brengt mee dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. [1]
Getuigenverzoek
4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in het hoger beroepschrift het standpunt ingenomen dat vier personen als getuigen moeten worden gehoord in verband met het te leveren bewijs dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en de naheffingsaanslagen kansspelbelasting 2012 tot en met 2016 ten onrechte en tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Deze personen zijn: [gerechtigde] ( [gerechtigde] ; de uiteindelijk gerechtigde) van belanghebbende ( [belanghebbende] ), de huidige accountant van belanghebbende ( [accountant] ) en twee medewerkers van de voormalige accountant van belanghebbende, [bedrijf] .
4.3.
Het hof overweegt met betrekking tot het getuigenaanbod als volgt. Belanghebbende kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:60, lid 4, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zelf getuigen meebrengen naar de zitting of getuigen oproepen voor de zitting. Belanghebbende is van die mogelijkheid op de hoogte gesteld bij de uitnodiging voor de zitting van 28 september 2022 (brief van 31 mei 2022) en de uitnodiging voor de zitting van 23 maart 2023 (brief van 16 februari 2023, welke na retourontvangst op 9 maart 2023 nogmaals per gewone post is verzonden). Belanghebbende heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Feiten of omstandigheden waaraan de conclusie is te verbinden dat belanghebbende niet in redelijkheid kan worden tegengeworpen dat zij van de geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Onder deze omstandigheden is sprake van een situatie die op één lijn is te stellen met de - in rechtsoverweging 2.4.4 van het overzichtsarrest van de Hoge Raad [2] vermelde - situatie dat de verzoekende partij niet aan de voorschriften van artikel 8:60, lid 4, Awb heeft voldaan. Gelet hierop wijst het hof het verzoek van belanghebbende af.
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:63, lid 3, Awb vermelde bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen aangezien het horen van deze getuigen het hof niet zinvol voorkomt in het kader van de taak die op het hof rust.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1: ontvankelijkheid van de bezwaren
4.5.
De rechtbank heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 het volgende overwogen:
“2.11. De wettelijke bezwaartermijn bedraagt zes weken, gerekend vanaf de dag na die van de dagtekening van de naheffingsaanslagen kansspelbelasting
[voetnoot 1: Artikel 6:7 van de Awb en artikel 22j van de AWR]. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 op de juiste manier op 25 juli 2017 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijn begon dus op 26 juli 2017 en is geëindigd op 5 augustus 2017
[het hof begrijpt: 5 september 2017]. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen
[voetnoot 2: Artikel 6:9 van de Awb]. Dat betekent dat de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting uiterlijk op 5 augustus 2017
[het hof begrijpt: 5 september 2017]had moeten ontvangen.
2.12.
De inspecteur stelt dat hij voor het eerst op 7 augustus 2018 een bezwaarschrift heeft ontvangen tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016. Belanghebbende betoogt dat al eerder dan bij brief met dagtekening 2 augustus 2018 bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting.
2.13.
De last om aannemelijk te maken dat eerder dan bij brief met dagtekening 2 augustus 2018 bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 rust op belanghebbende. De rechtbank acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Integendeel, de gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat ook hij geen enkel stuk heeft kunnen terugvinden ter ondersteuning van de stelling dat eerder dan bij brief met dagtekening 2 augustus 2018 bezwaar is gemaakt. Volgens de gemachtigde zou het eerder kenbaar gemaakte bezwaar, waaraan in de brief met dagtekening 2 augustus 2018 wordt gerefereerd, mogelijk een impliciete opmerking naar aanleiding van een e-mailbericht van 23 juli 2018 van de Ontvanger van de Belastingdienst betreffen. De rechtbank heeft in het procesdossier echter geen enkele aanwijzing gevonden die erop wijst dat belanghebbende eerder dan 2 augustus 2018 bezwaar is gemaakt. Hetgeen belanghebbende op dit punt heeft aangevoerd is, tegenover de gemotiveerde weerspreking van de inspecteur, onvoldoende.
2.14.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaren gaat de rechtbank, gelet op het onder 2.11 overwogene, ervan uit dat voor het eerst bij brief met dagtekening 2 augustus 2018, ontvangen door de inspecteur op 7 augustus 2018, bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Dat betekent dat sprake is van een (ruime) overschrijding van de bezwaartermijn. De omstandigheid dat de inspecteur gedurende de bezwaarfase geen aandacht heeft besteed aan de termijnoverschrijding, zoals belanghebbende nog heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. De bezwaartermijn is van openbare orde, zodat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is, hetgeen de rechtbank dient te beoordelen.
2.15.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat zij in de periode dat de naheffingsaanslagen aan haar zijn opgelegd werd overspoeld door verschillende onderzoeken in verband met de aanvaardbaarheid van de aangiften kansspelbelasting. Belanghebbende heeft erop gewezen dat deze onderzoeken zeer ingrijpende gevolgen hebben gehad op de persoonlijke levenssfeer van haar bestuurders en aandeelhouders waardoor bij hen het overzicht ontbrak. Belanghebbende was daarom gedwongen haar fiscale belangen volledig toe te vertrouwen aan haar gemachtigden. Het was belanghebbende niet duidelijk of de overheid alle (relevante) informatie met haar gemachtigden had gedeeld en er bestond bovendien geen zicht op de werkzaamheden van haar gemachtigden. Daarnaast heeft belanghebbende aangegeven dat zij pas in 2019 de inhoudelijke onderbouwing van de naheffingsaanslagen kansspelbelasting heeft ontvangen en dat zij later in de bezwaarfase wel volledig en tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan.
2.16.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat belanghebbende werd overspoeld door verschillende onderzoeken vormt, hoe ingrijpend dit ook op de persoonlijke levenssfeer van belanghebbendes bestuurders en aandeelhouders is geweest, geen reden om de termijnoverschrijding in dezen verschoonbaar te achten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van belanghebbende om, ook in deze omstandigheden, ervoor zorg te dragen dat het overzicht wordt behouden en haar fiscale belangen adequaat worden behartigd. Belanghebbende heeft er voor gekozen – zij het noodgedwongen – om ter behartiging van haar fiscale belangen volledig te vertrouwen op haar gemachtigden. Dat neemt niet weg dat de omstandigheid dat haar gemachtigden niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting, hoe vervelend hiervan de gevolgen ook voor haar zijn, in beginsel voor risico van belanghebbende komt
[voetnoot 3: Vgl. Centrale Raad van Beroep 9 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3267; en Centrale Raad van Beroep 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:390]. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat (correspondentie over) de naheffingsaanslagen (ook) naar de gemachtigden van belanghebbende wordt gestuurd. De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende, dat het haar niet duidelijk was of de overheid alle (relevante) informatie met haar gemachtigden had gedeeld, zo dat zij daarmee een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel doet.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat de gemachtigden van belanghebbende al in de periode dat de naheffingsaanslagen aan belanghebbende zijn opgelegd betrokken waren bij haar zaken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat belanghebbende zelf de administratie verzorgde en ook zelf de aangiften heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het zorgvuldigheidsbeginsel daarom niet geschonden. Het ligt op de weg van belanghebbende om, ook in de gegeven omstandigheden, bij twijfel zich ervan te vergewissen dat haar gemachtigden op de hoogte zijn van alle informatie die haar fiscale belangen raken, zicht te behouden op het werk van haar gemachtigden, en, bij slecht functioneren van haar gemachtigden, de nodige maatregelen te treffen.
De omstandigheid dat belanghebbende pas in 2019 het rapport van het boekenonderzoek heeft ontvangen staat er evenmin aan in de weg om tijdig (pro forma) bezwaar te maken tegen de reeds aan haar opgelegde naheffingsaanslagen. Deze waren immers op juiste wijze bekendgemaakt en naar het oordeel van de rechtbank bovendien voorzien van een afdoende motivering door middel van de brief van 25 juli 2017. Voorts is de stelling van belanghebbende dat zij later in de bezwaarfase wel volledig en tijdig aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan, geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De omstandigheid dat de inspecteur belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich – voorafgaand aan de niet-ontvankelijkverklaring – uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, zoals belanghebbende nog heeft aangevoerd, maakt dat niets anders
[voetnoot 4: Vgl. Hoge Raad 19 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595].
2.17.
Het vorenstaande betekent dat de inspecteur terecht belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het (inhoudelijke) tweede geschilpunt.”
4.6.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het hof voegt daar, gelet op dat wat belanghebbende in het hoger beroepschrift heeft aangevoerd, nog het volgende aan toe.
4.7.
Belanghebbende heeft erop gewezen dat [gerechtigde] van belanghebbende van buitenlandse afkomst is en een fraudestempel opgedrukt heeft gekregen, wat heeft geleid tot een straf- en fiscaalrechtelijk onderzoek naar de bedrijfsvoering van belanghebbende. Dit zou volgens belanghebbende - naar analogie van de conclusie van Advocaat-Generaal Niessen [3] voor het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021 - tot gevolg moeten hebben dat, naar het hof begrijpt, de last om aannemelijk te maken dat eerder dan bij brief met dagtekening 2 augustus 2018 bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 niet op belanghebbende, maar op de inspecteur komt te rusten.
4.8.
De inspecteur heeft betwist dat de controle is ingesteld omdat de aandeelhouder(s) van belanghebbende van buitenlandse afkomst zijn of dat er een fraude-indicatie was afgegeven. De aangiften zijn door het systeem van de Belastingdienst uitgeworpen omdat de door de zustermaatschappij van belanghebbende aangegeven kansspelbelasting significant afweek van het landelijke gemiddelde. Als gevolg hiervan is een controleonderzoek ingesteld bij belanghebbende en de zustermaatschappij.
4.9.
Het hof overweegt dat zelfs als sprake zou zijn van een fraudestempel zoals door belanghebbende bedoeld, dit niet meebrengt dat de bewijslast voor het tijdstip waarop bezwaar is gemaakt naar de inspecteur verschuift. Het betoog van belanghebbende wordt dan ook verworpen.
4.10.
Het vorenstaande betekent dat het oordeel van de rechtbank dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door het hof wordt bevestigd en dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
De griffier van het hof heeft voor de behandeling van het hoger beroep vijf zaaknummers aangemaakt en twee keer [4] griffierecht geheven, in totaal een bedrag van € 1.082. Het hof stelt vast dat één keer ten onrechte griffierecht is geheven. [5] Gelet hierop zal het hof de griffier gelasten het ten onrechte geheven griffierecht van € 541 aan belanghebbende te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • gelast de griffier van het hof om het ten onrechte geheven griffierecht van € 541 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:38, lid 1, Awb en Hoge Raad 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5540.
2.Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1786.
4.Te weten in de nummers 21/00779 (betreffende de naheffingsaanslag kansspelbelasting over het jaar 2012) en 21/00784 (betreffende de naheffingsaanslag kansspelbelasting over het jaar 2017).
5.Vergelijk Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1039, r.o. 2.3.1 en 2.4.