Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
- naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 van € 66.236 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] en zaaknummer 21/00779 );
- naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 van € 130.862 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] en zaaknummer 21/00780 );
- naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 van € 131.113 (aanslagnummer [aanslagnummer 3] en zaaknummer 21/00781 );
- naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 van € 102.328 (aanslagnummer [aanslagnummer 4] en zaaknummer 21/00782 );
- naheffingsaanslag kansspelbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van € 105.582 (aanslagnummer [aanslagnummer 5] en zaaknummer 21/00783 ).
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
[voetnoot 1: Artikel 6:7 van de Awb en artikel 22j van de AWR]. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016 op de juiste manier op 25 juli 2017 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijn begon dus op 26 juli 2017 en is geëindigd op 5 augustus 2017
[het hof begrijpt: 5 september 2017]. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen
[voetnoot 2: Artikel 6:9 van de Awb]. Dat betekent dat de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen kansspelbelasting uiterlijk op 5 augustus 2017
[het hof begrijpt: 5 september 2017]had moeten ontvangen.
[voetnoot 3: Vgl. Centrale Raad van Beroep 9 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3267; en Centrale Raad van Beroep 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:390]. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat (correspondentie over) de naheffingsaanslagen (ook) naar de gemachtigden van belanghebbende wordt gestuurd. De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende, dat het haar niet duidelijk was of de overheid alle (relevante) informatie met haar gemachtigden had gedeeld, zo dat zij daarmee een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel doet.
[voetnoot 4: Vgl. Hoge Raad 19 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595].
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- gelast de griffier van het hof om het ten onrechte geheven griffierecht van € 541 aan belanghebbende te vergoeden.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).