ECLI:NL:HR:2004:AO5540

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38648
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over adresverificatie bij uitnodiging voor zitting in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 september 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.392 en na bezwaar was deze door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de klacht van belanghebbende dat de uitnodiging voor de zitting van het Hof naar een oud adres was verzonden. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad constateert dat uit de stukken niet blijkt dat de Griffier van het Hof heeft onderzocht of belanghebbende op het moment van verzending van de uitnodiging correct was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Dit is in strijd met artikel 8:38, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat de Griffier dit moet verifiëren bij retourontvangst van de uitnodiging.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Tevens gelast de Hoge Raad dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht van € 82 vergoedt. De overige klachten van belanghebbende behoeven geen verdere behandeling.

Uitspraak

Nr. 38.648
12 maart 2004
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 september 2002, nr. 00/01787, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.392, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en zich daarin gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad voor wat betreft de klacht van belanghebbende dat de uitnodiging voor de zitting van het Hof is verzonden naar een oud adres.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve
3.1. De klacht onder 5 strekt ten betoge dat belanghebbende niet in staat was de zitting van het Hof bij te wonen omdat de brief van 21 mei 2002, waarin de griffier van het Hof hem heeft uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, hem niet heeft bereikt nu deze naar zijn oude adres is gestuurd.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende, hoewel bij aangetekende brief van 21 mei 2002 opgeroepen aan het in het beroepschrift vermelde adres a-straat 1 te Q, niet is verschenen. Tevens heeft het Hof vastgesteld dat blijkens een vermelding door PTT-post op de door het Hof retour ontvangen enveloppe, de postmedewerker, nadat deze op eerder vermeld adres geen gehoor had gekregen, op 21 mei 2002 een bericht van aankomst heeft achtergelaten en dat de oproeping vervolgens niet is afgehaald.
3.3. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken waarvan de Hoge Raad kan kennisnemen blijkt niet dat de Griffier van het Hof naar aanleiding van de retourontvangst van het hiervoor in 3.2 bedoelde stuk heeft onderzocht, zoals artikel 8:38, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft, of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres. Evenmin blijkt daaruit dat de Griffier het stuk vervolgens opnieuw heeft verzonden, hetgeen ingevolge evenvermeld artikel had moeten geschieden hetzij bij gewone brief (lid 1, slotzinsnede) dan wel bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging (lid 2).
Derhalve moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een en ander niet is geschied. Dat brengt mee dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak, waarbij belanghebbende opnieuw zal moeten worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.