Gronden
1. Bij uitspraak van 19 november 2020 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
3. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier van het hof een griffierecht geheven van € 532.De griffier wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt haar mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort.Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroepschrift is ingediend door de gemachtigde. In de aan de gemachtigde op 26 maart 2020 door het hof gezonden ontvangstbevestiging van het hoger beroepschrift is onder ‘ons kenmerk’ het kenmerknummer van het hof vermeld en onder het kopje ‘procedure van ‘ [belanghebbende] /De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven te Eindhoven.
5. Een nieuwe nota griffierecht is, na afwijzing van het beroep op betalingsonmacht op 7 juli 2020, op 8 juli 2020 verzonden naar het in het hoger beroepschrift vermelde kantooradres van de gemachtigde. In deze nota is onder ‘Kenmerk van uw zaak’ vermeld: ‘BK-SHE 20/00167 [belanghebbende] vs Eindhoven, Heffingsambt. gem. Eindho’. De herinnering, gedateerd 6 augustus 2020, waarin de gemachtigde is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de herinnering over te maken op de bankrekening ten name van Griffie LDCR (Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak), is eveneens verzonden naar het in het hoger beroepschrift vermelde kantooradres ter attentie van gemachtigde. De griffier heeft belanghebbende er daarbij op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. In deze aangetekend verzonden herinnering is onder ‘Kenmerk van uw zaak’ vermeld: ‘BK-SHE 20/00167 [belanghebbende] vs Eindhoven, Heffingsambt. gem. Eindho’. Tot de stukken van het geding behoort een schermprint van PostNL (Track & Trace), waarin is vermeld dat de zending met nummer [nummer] (de herinneringsnota) op 11 augustus 2020 om 8:01 uur is afgehaald. Bij brief van 18 augustus 2020 is door het hof gereageerd op het herhaalde beroep op betalingsonmacht.
6. Van belanghebbende noch van gemachtigde is een betaling griffierecht ontvangen vóór of uiterlijk op 3 september 2020, vier weken na de aangetekend verzonden herinnering van 6 augustus 2020.
7. De gemachtigde voert in verzet aan dat geen correct geformuleerde griffierechtnota is ontvangen. Ook stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat een wettelijk voorgeschreven splitsingsvoorstel ontbreekt. Tenslotte doet de gemachtigde mede namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht onder verwijzing naar de coronacrisis en verzoekt hij nader uitstel van betaling van het griffierecht.
i.
i) Tenaamstelling griffierechtnota
8. Omtrent dat wat de gemachtigde heeft aangevoerd over de tenaamstelling van de griffierechtnota overweegt het hof als volgt. Het griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift. De indiener is belanghebbende, ook al wordt het beroepschrift namens haar ingediend door een gemachtigde.Op grond van artikel 6:17 Awb zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde. Daartoe behoort ook de uitnodiging tot voldoening van het griffierecht.In de bij de rechtbank overgelegde machtiging van de gemachtigde is vermeld dat zij het instellen van hoger beroep omvat; deze machtiging was niet beëindigd bij het verzenden van de nota griffierecht en de herinnering. De nota en de herinnering zijn dan ook op de wettelijk voorgeschreven wijze naar gemachtigde gezonden. Zowel op de nota als in de herinnering wordt melding gemaakt van het aan de zaak toegekende nummer en wordt melding gemaakt van de naam van belanghebbende. Aldus kan er ook geen onduidelijkheid bestaan over de vraag op welke zaak de nota betrekking heeft.
9. Hetgeen de gemachtigde ter zitting overigens heeft aangevoerd omtrent zaken van administratieve aard, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het hof merkt hierbij op dat van een professioneel gemachtigde mag worden verlangd dat hij een goede administratie bijhoudt van de door hem namens diverse belanghebbenden ingestelde (hoger) beroepen. Van de gerechtelijke instantie waar het (hoger) beroep bij wordt ingesteld, mag worden verwacht dat op duidelijke wijze wordt gecommuniceerd over het kenmerk dat aan een zaak wordt gekoppeld en - bij latere correspondentie - op welke zaak deze betrekking heeft. In het onderhavige geval is daaraan voldaan. In de ontvangstbevestiging (zie punt 4) is immers duidelijk aangegeven om welke zaak het gaat, wat het aan die zaak toegewezen kenmerk is en op welke uitspraak van de rechtbank deze zaak ziet. Het toegewezen kenmerk en de naam van belanghebbende is vervolgens opgenomen in de latere correspondentie waaronder de nota en de herinnering tot het betalen van griffierecht.
ii) Ontbrekende splitsingsbrief
10. Over wat gemachtigde in verzet heeft aangevoerd inzake het ontbreken van een wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief en het slechts éénmaal griffierecht verschuldigd zijn van griffierecht overweegt het hof als volgt. Voor deze zaak is zelfstandig een hoger beroepschrift ingediend, waaraan door het hof één kenmerknummer is toegekend en waarvoor ook éénmaal griffierecht is verschuldigd. Om die reden is geen sprake van het administratief splitsen van zaken en is ook geen splitsingsbrief verzonden. De griffier heeft dan ook terecht griffierecht geheven voor het hoger beroep dat namens belanghebbende is ingediend.
iii) Beroep op betalingsonmacht en uitstel van betaling
11. In gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, kan worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is.
12. Omtrent het beroep op betalingsonmacht overweegt het hof als volgt. Uitsluitend belanghebbende en niet de gemachtigde kan een beroep op betalingsonmacht doen. In dit geval heeft gemachtigde mede namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan onder verwijzing naar de coronacrisis en verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht. Een beroep op betalingsonmacht en ook een verzoek om uitstel van betaling dient specifiek en per belanghebbende te worden gedaan, voorzien van een afdoende motivering. Het door gemachtigde generiek gestelde beroep op betalingsonmacht waarop bovendien door gemachtigde voor een groot aantal belanghebbenden eenzelfde beroep is gedaan zonder inzicht te geven in (het gebrek aan) de betalingscapaciteit van de individuele belanghebbenden voldoet niet aan deze voorwaarden. Naar het oordeel van het hof is hiermee onvoldoende informatie verschaft om te kunnen beoordelen of belanghebbende in dit geval voldoet aan de criteria die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld voor een geslaagd beroep op betalingsonmacht en is bovendien onvoldoende informatie verschaft om een beroep op uitstel van betaling te honoreren.
13. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep nu het griffierecht niet is voldaan.
14. De slotsom is dat het verzet tegen de uitspraak van 19 november 2020 ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten
15. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.