In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg over de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 380.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. De belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde maximaal € 327.000 zou moeten zijn. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 23 juni 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zijn taxatierapport en een matrix met vergelijkingspanden overhandigde ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak correct was bepaald, rekening houdend met de ligging en de kwaliteit van de woning. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 november 2022.