In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 21 mei 2021 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van belanghebbende had vernietigd. De zaak betreft een parkeerder die op 18 december 2019 zijn auto parkeerde aan de Piushaven te Tilburg, maar niet in staat was om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen door een storing bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat. De rechtbank oordeelde dat er geen naheffingsaanslag mocht worden opgelegd omdat er geen aanwijzingen waren over hoe de parkeerder de belasting kon betalen bij een defecte automaat. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij het hof oordeelde dat de parkeerder een inspanningsverplichting had om te controleren of hij de parkeerbelasting op een andere manier kon voldoen. Het hof concludeerde dat de parkeerder niet voldoende inspanningen had geleverd, aangezien hij niet had geprobeerd om bij andere parkeerautomaten te betalen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de heffingsambtenaar ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2022.