Uitspraak
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats]
[[X]] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
[[Y]] Advocatuur B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
101 Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de Maatschap] Advocaten,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 24 november 2020, gewezen tussen [appellanten] en [geïntimeerde] en [[Y]] B.V., waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2021;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord;
- de akte van [appellanten] d.d. 8 maart 2022;
- de antwoordakte van [geïntimeerden] d.d. 5 april 2022.
6.De beoordeling
In de akte van oprichting is vermeld (onder B. 2.a.):
‘namens de bij deze akte opgerichte vennootschap (..) is met de oprichter overeengekomen dat de oprichter de aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap van een zelfstandig deel van haar onderneming, te weten: I. het contract van de oprichter met (..) MRO Industries Beheer B.V.; II het contract van de oprichter met (…) A.A.A. Logistics B.V.. De sub 1.a.I. en II. gemelde contracten hierna te noemen: de onderneming of de inbreng en welke inbreng staat vermeld op de hierna sub 3.a gemelde inbrengbalans (…)’In de akte van inbreng is de waarde van de inbreng op € 1.300.000,= gesteld.
‘Wij hebben kennis genomen van de inhoud van de ‘(….) beschrijving de dato 29 mei 2007 inzake de voorgenomen inbreng ter volstorting op de door de vennootschap bij hen te plaatsen aandelen, met als doel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2:204a lid 2 B W te verstrekken. De beschrijving heeft betrekking op een zelfstandig deel van de onderneming “ [Logistics] V.O.F.” : 1. Het contract van oprichter met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MRO Industries Nederland B.V. te [vestigingsplaats] ; 2. Het contract van oprichter met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AAA Logistic B.V. De oprichter van de vennootschap is verantwoordelijk voor de inhoud van deze beschrijving en voor de feitelijke en juridische inbreng. (….)
Wij zijn van oordeel dat de waarde van de in de beschrijving weergegeven voorgenomen inbreng (…) ten minste gelijk is aan het bedrag van de stortingsplicht ad € 18.000 (….), waarbij in het kader van deze inbreng het agio niet in het bedrag van de stortingsplicht is begrepen.’
In het verslag is onder meer vermeld:
‘Nu [appellant] bereid is € 650.000 te betalen voor een 50% belang in de opdrachtgevers MRO en AAA, kan aan deze opdrachtgevers een totale waarde worden toegekend van € 1.300.000’en ‘
Vooruitlopend op de participatie heeft [appellant] € 50.000 aan [persoon A] in privé betaald; dit bedrag zal door [persoon A] worden teruggestort aan [appellant] .’
‘uitgangspunt van de aandeelhouders is dat de winst van BBII als dividend aan de aandeelhouders zal worden uitgekeerd, dat [[X]] Holding instemde met het door BBII verstrekken van een financiering van € 350.000,= aan [Logistics] , en dat medio augustus 2008 aan de fiscus het verzoek zal worden gedaan om het door [[X]] Holding gestorte bedrag van € 1.300.000,= (na drie jaren) aan de aandeelhouders uit te keren (maximaal € 650.000,= voor elk van de aandeelhouders, met een rentevergoeding over een bedrag van € 650.000,= aan [[X]] Holding).’
In december 2007 is door BBII aan [Logistics] een lening van € 400.000,= verstrekt, tegen een rente van 5,25 % per jaar (prod. G8 cva).
BBII is op 11 oktober 2011 in staat van faillissement verklaard. Zij is in hoger beroep niet verschenen.
‘dat de contracten MRO een AAA Logistics niet hebben bestaan en/of niet zijn ingebracht in BBII’.
(..) Zoals u wellicht niet is ontgaan, is cliënt onder valse voorwendselen overgehaald met een van zijn vennootschappen te participeren (“de Participatie”) in het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap BBII BV (“BBII”). Die valse voorwendselen zijn gelegen dat cliënt is voorgehouden dat door [persoon A] (althans door een van zijn vennootschappen) in BBII een tweetal vermogensrechten, zijnde de aanspraak uit hoofde van een tweetal vervoersovereenkomsten met respectievelijk AAA Logistics BV en MRO Industrie Beheer BV (“de Vervoersovereenkomsten”) zouden worden ingebracht ter waarde van € 1.300.000,00. Nadien bleken de vervoersovereenkomsten nagenoeg niets waard te zijn. Mogelijk zelfs niet te bestaan (hetgeen, naar ik begrepen heb, thans onderwerp van onderzoek van curatoren is). U heeft tijdens de Participatie opgetreden als adviseur voor zowel [persoon A] als van cliënt, althans dat volgt onder meer uit bijgaand gespreksverslag dat cliënt mij ter hand heeft gesteld. Naar ik begrijp bent u pas later expliciet de belangen gaan behartigen van [persoon A] . Cliënt maakt u het verwijt dat u tijdens de Participatie niet hebt ingegrepen, althans hem niet erop hebt geattendeerd dat de waarde van de Vervoersovereenkomsten nagenoeg nihil waren. Dit terwijl u wist, althans had behoren te weten, dat MRO Industrie Beheer BV op 24 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard. Temeer nu uw kantoorgenoot, [persoon F] , bij dat faillissement als curator is benoemd. Cliënt heeft mij dan ook verzocht uw aansprakelijk te stellen voor de schade die hij ten gevolge van uw nalatigheid / handelswijze heeft geleden. Alvorens ik (mogelijk) aan dat verzoek gevolg geef, leek het mij correct u eerst in de gelegenheid te stellen op het vorenstaande te reageren. Ik zie uw reactie graag binnen 30 dagen na heden tegemoet. (…) ”
: “(…) In uw brief stelt u dat uw cliënt onder valse voorwendselen is overgehaald te gaan participeren via een van zijn vennootschappen in de besloten vennootschap BB II B.V. Zulks is onjuist. Ik volsta thans met een verwijzing naar de oprichtingsakte van BB 11 B.V. van 30 mei 2007 en de akte van inbreng van gelijke datum met daarbij gevoegd een accountantsverklaring van [persoon D] RA van BOG Registeraccountants B. V. waaruit blijkt dat de betreffende vervoersovereenkomsten zijn ingebracht. (…)’
(…) U verwijst in uw brief naar een accountantsverklaring van [persoon D] RA van BOG Registeraccountants BV waaruit zou blijken dat de onderhavige vervoersovereenkomsten zouden zijn ingebracht. Met voornoemde accountantsverklaring ben ik bekend. Echter met voornoemde vervoersovereenkomsten niet. Zou u mij daarvan kopieën kunnen doen toekomen? (..)’[geïntimeerde] heeft op deze brief niet gereageerd.
(..) Zoals bekend behartigt ondergetekende de belangen van [appellant] en zijn vennootschappen, waaronder [[X]] Holding BV. Namens [appellant] heb ik u bij brief van 25 januari 2012 aansprakelijk gesteld omdat u hem er niet op hebt gewezen dat een tweetal vermogensrechten, zijnde de aanspraken uit hoofde van een tweetal vervoersovereenkomsten met respectievelijk AAA Logistics BV en MRO Industrie Beheer B“ ("de Vervoersovereenkomsten"), geen waarde vertegenwoordigden, terwijl hem anders was voorgehouden. Bij brief van 29 februari 2012 heeft u daarop gereageerd en voor wat betreft de waarde van de Vervoersovereenkomsten kortheidshalve verwezen naar de oprichtingsakte van BBII BV van 30 mei 2007 en de akte van inbreng van gelijke datum met daarbij gevoegd een accountantsverklaring van [persoon D] RA van BOG Registeraccountants. Op basis van deze stukken meende u tot de conclusie te kunnen komen dat uw aansprakelijkheid van de hand diende te worden gewezen. (..) Ondertussen heeft een hoger beroep procedure gelopen bij het gerechtshof 's –Hertogenbosch. (..) De uitkomst van de hoger beroep procedure en meer specifiek de hierna geciteerde verklaring van [persoon D] , accountant, werpt een ander licht op de zaak en meer specifiek op de inhoud van uw brief van 29 februari 2012. (..) Uit de verklaring van [persoon D] volgt dat indertijd op grond van uw mededelingen jegens hem is vastgesteld dat de Vervoersovereenkomsten een waarde vertegenwoordigden. U heeft daarmee het bestaan van de Vervoersovereenkomsten bevestigd. Ondertussen is in rechte echter anders komen vast te staan. Uw rol in deze is, anders dan u bij brief van 29 februari 2012 heeft aangegeven, dus van cruciaal en doorslaggevend belang geweest bij het tot stand komen van de ondertussen vernietigde rechtshandelingen. Vaststaat dat u [persoon A] ten dienste bent geweest bij het onder valse voorwendselen overhalen van [appellant] om met diens onderneming [[X]] Holding BV te participeren in BBII BV. [appellant] wenst dan ook onverkort de aansprakelijkheidsstelling zoals vervat in mijn brief van 25 januari 2012 te handhaven. [appellant] is en blijft van oordeel dat u onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat u dientengevolge aansprakelijk bent voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Voor zover nodig wordt hierbij de verjaring van zijn schadevordering jegens u gestuit. [appellant] behoudt zich ondubbelzinnig zijn recht voor de door hem geleden en te lijden schade ten gevolge van uw onrechtmatig handelen op u te verhalen. Deze brief dient dan ook als een voldoende duidelijke waarschuwing te worden beschouwd in die zin dat u de beschikking dient te houden over alle relevante gegevens en bewijsmateriaal. (…)’
Holdinggeen afgeleide schade vordert. Bij hun akte van 8 maart 2022 hebben zij echter buiten twijfel gesteld dat zij met grief I beogen op te komen tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] , als aandeelhouder van [[X]] Holding, geen afgeleide schade (d.w.z. schade ten gevolge van waardevermindering van zijn aandelen in [[X]] Holding ten gevolge van een door een derde jegens [[X]] Holding gepleegde onrechtmatige daad) kan vorderen en dat [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld voor een specifiek jegens [appellant] persoonlijk geschonden zorgvuldigheidsnorm die hem een eigen aanspraak op schadevergoeding jegens de derde kan geven.
de heren [persoon A] en [appellant] ’als partijen genoemd en is vermeld dat de bijeenkomst is belegd voor onderwerpen die verband houden met ‘
de aanstaande participatie van [appellant] die indirect voor 50% gaat deelnemen in BBII’. Het verslag is door [persoon A] en [appellant] in persoon ondertekend. Uit dit alles blijkt dat [appellant] in persoon de relevante partij was om tot participatie te worden bewogen. Uit het verslag blijkt wel dat de participatie zou worden gerealiseerd door verwerving van aandelen in BBII door [[X]] Holding maar ook dat vooruitlopend op de participatie [appellant] in persoon aan [persoon A] in privé een bedrag van € 50.000,= heeft betaald. In het verslag is opgenomen dat [persoon A] dit bedrag zou terugstorten aan [appellant] , hetgeen niet is gebeurd (inl. dagv. 87), het bedrag is als deel van de door [[X]] Holding te betalen koopprijs voor de aandelen aangemerkt. Volgens [appellanten] betreft onder meer dat bedrag schade die [appellant] persoonlijk heeft geleden ten gevolge van de door bedrog tot stand gekomen participatie en daarvan deel uitmakende koop van aandelen BBII en heeft [appellant] als aandeelhouder tevens verdere schade geleden die niet meer door schadevergoeding door de veroorzaker aan [[X]] Holding kan worden opgeheven.
‘2. (…) De ernst van de onderhavige aangelegenheid (dit onterecht aanhangig maken van de onderhavige vordering) is dat enerzijds [[X]] Holding een drietal jaren geleden op basis van een uiterst discutabele waardering van contracten verleid is tot een participatie in BB II (waarvan achteraf de werkelijke waarde gekwalificeerd kan worden als `gebakken lucht’) (…)4:Waardering vervoerscontracten en aandeelhoudersovereenkomst van 23 mei 2007(…) Schriftelijke bevestigingen van de juistheid van de beide contracten van de respectieve contractspartners, MRO Industries Beheer B.V. en A&A Logistics B.V., zijn [[X]] Holding niet bekend. Zij gaat ervan uit dat die ook nooit bestaan hebben, hetgeen ook veel zegt over de geciteerde waardering.(..)20. (…) [appellant] heeft nog tot in het jaar 2008 in de veronderstelling geleefd dat er correct gehandeld zou zijn en dat de juiste waarde was ingebracht. Voor zover een van de twee vervoerscontracten ten gevolge van het faillissement van [MRO] waardeloos was geworden, vertrouwde [appellant] nog op de toezegging van [persoon A] dat deze waar mogelijk contracten zou inbrengen en daarmee dit aanzienlijke verlies zou compenseren. (..)’
‘(…) Thans is gebleken dat BBII, al dan niet samen met [Logistics] B.V., bedrog heeft gepleegd omdat de twee vervoerscontracten niet bestaan, of in elk geval nooit zijn ingebracht in BBII, dan wel dat [[X]] Holding heeft gedwaald omdat de vervoerscontracten ten tijde van hun inbreng aanmerkelijk minder waard waren dan € 1.300.000,-.Op grond van dit bedrog en/of deze dwaling, aldus nog steeds [[X]] Holding, heeft zij bij incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van 14 april 2010 vernietigd{onderstreping hof}
de met [Logistics] gesloten intentieverklaring van 15 maart 2007 (r.o. 4.1 sub b), de aandeelhoudersovereenkomst van 23 mei 2007 (r.o. 4.1 sub c) en alle vervolgovereenkomsten (zie nr. 15 in die conclusie) en thans, in dit hoger beroep, bij wege van exceptief verweer (nr. 40 memorie van grieven) ook de geldleningsovereenkomst van 10 december 2007 (r.o. 4.1 sub g).’
‘Het hof constateert dat in eerste aanleg slechts tijdens de op 30 november 2010 gehouden comparitie door [[X]] Holding over bedrog is gesproken. Blijkens het van die comparitie opgemaakte proces-verbaal is dit alleen in algemene bewoordingen aan de orde geweest, maar zijn daaraan door [[X]] Holding geen rechtsgevolgen verbonden. Pas in dit hoger beroep stelt [[X]] Holding voldoende duidelijk aan de orde dat BBII samen met [Logistics] B.V. bedrog heeft gepleegd en voert zij thans op grond van dit bedrog voor het eerstals exceptief verweer ex art. 3:51 lid 3 BW{onderstreping hof}
aan dat zij alle in het kader van haar participatie gesloten overeenkomsten, waaronder (zo begrijpt het hof) de twee overeenkomsten waarbij BBII partij is te weten de aandeelhoudersovereenkomst van 10 oktober 2007 en de geldleningsovereenkomst van 10 december 2007, heeft vernietigd.
’(..) 15. [[X]] Holding B.V. vernietigt de door haar met [Logistics] B.V. (en de firmanten van [Logistics] B.V.) gesloten overeenkomsten, te weten de intentieverklaring van 15 maart 2007, de aandeelhoudersovereenkomst van 23 mei 2007 en alle vervolgovereenkomsten. (…)16. [[X]] Holding B.V.is met de gang van zaken omtrent de inbreng bedrogen, althans zij heeft gedwaald ten aanzien van de waarde die daadwerkelijk werd ingebracht{onderstreping hof}
. Uit dien hoofde heeft [[X]] Holding B.V. dan ook de overeenkomst van 23 mei 2007 en de daaropvolgende overeenkomsten vernietigd. (…)’
‘(..) De inbreng bleek waardeloos terwijl zij torenhoog gewaardeerd werd. Iedereen die die aandelen uitgaf wist van deze overwaardering, maar [[X]] Holding was dit onbekend’. Ook die uitlating onderstreept dat [appellanten] op dat moment al bekend waren met de misleiding ten aanzien van de inbreng en de gestelde medewerking van allen die bij de uitgifte van de aandelen waren betrokken, onder wie [geïntimeerde] .