In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een executiegeschil over verbeurde dwangsommen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Y.G.M.J. Breukers, heeft een geschil met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.L.H. Holthuijsen, over de aanwezigheid van begroeiing langs de erfgrens. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat de geïntimeerde bomen en andere beplanting binnen de wettelijk voorgeschreven afstand van de erfgrens diende te verwijderen. De appellant vorderde dat de geïntimeerde de dwangsommen zou betalen, omdat hij meende dat de geïntimeerde niet aan de veroordeling had voldaan.
Het hof heeft de feiten van de eerdere uitspraak in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de geïntimeerde inderdaad verplicht was om de begroeiing te verwijderen. Echter, het hof oordeelde dat het opeisen van de dwangsommen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, gezien de omstandigheden van het geval. Het hof benadrukte het belang van goed nabuurschap en dat de appellant eerst de gelegenheid had moeten geven aan de geïntimeerde om de situatie te verhelpen voordat hij aanspraak maakte op de dwangsommen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in burenrelaties en de toepassing van dwangsommen in het kader van civiel recht, met specifieke verwijzingen naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek.