Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Partijen gaan met elkaar een commitment aan voor de komende 6 jaar, d.w.z. tenminste tot 31-12-2023. Dit commitment houdt in dat gedurende deze periode de arbeidsovereenkomst, behoudens dringende redenen, niet door jou of [de werkgever] zal worden opgezegd.
In deze periode zal [de werkgever] kunnen rekenen op een gemotiveerde, enthousiaste en actieve rol cq invulling van de positie van Financieel Directeur.
Deze invulling zal resulteren in een groei van de onderneming(en) die ligt boven de groei van de andere ondernemingen die in deze markt actief zijn. In het verleden lag deze groei significant boven de 10%. Bovendien zal de invulling resulteren in een rendement dat significant hoger ligt dan het gemiddelde in de markt. In het verleden lag dit rendement ruim boven de 10%.
Met inachtname van het bovenstaande worden de arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2018 als volgt aangepast:
principaal beroepvijf grieven aan. [de werkgever] verzoekt het hof bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
principaal beroepbij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de werkgever] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans deze verzoeken af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [de werkgever] in de proceskosten van beide instanties (inclusief nakosten en wettelijke rente).
incidenteel beroepwerpt [de werknemer] één grief op. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de hoogte van de door de rechtbank toegewezen billijke vergoeding en, opnieuw rechtdoende,
Dat [de werknemer] als statutair bestuurder is benoemd is tussen partijen in confesso. Hoe [de werknemer] vervolgens na benoeming met name die statutaire rol heeft vervuld doet niet ter zake, dit nog los van het feit dat niet is betoogd dat [de werknemer] statutaire taken zou hebben verwaarloosd. Blijkbaar heeft [de werknemer] zich aan de intern gemaakte afspraken binnen het bestuur van [de werkgever] gehouden. Evenmin is relevant - in een situatie als deze, waarin de werknemer zelf in de gegeven omstandigheden geen voortzetting op een ander niveau van werknemerschap wenst- of [de werknemer] als werknemer in het bedrijf is gegroeid dan wel van buiten als bestuurder/werknemer is aangetrokken. De 15 april-arresten zijn derhalve onverkort van toepassing en in zoverre faalt grief II in principaal appel (subsidiair) reeds.
Thans zal worden bezien of een uitzondering op de hoofdregel dat vennootschapsrechtelijk ontslag van een bestuurder van een BV (of NV) in beginsel ook leidt tot zijn arbeidsrechtelijke ontslag, zich voordoet.
opzeggingen op een transitievergoeding.In zijn brief van 22 december 2020 (productie 18 bij het beroepschrift) stelt de advocaat klip en klaar ”
Aldus is geen sprake van een andersluidende afspraak zoals bedoeld in de 15 april-arresten. Evenmin valt een dergelijke afspraak te lezen in het addendum van 14 november 2017.”
mogelijkeandere functie. Van een andersluidende afspraak is eerst sprake indien partijen daarover overeenstemming bereiken, en die overeenstemming is niet bereikt, ook niet impliciet.
[de werknemer] mocht deze degradatie, mede gelet op de daaraan ten grondslag gelegde onderbouwing, in de kern slechts een bepaalde verwachting aangaande toekomstig presteren door [de werknemer] ondanks goede prestaties in het verleden, in redelijkheid weigeren.
[de werknemer] heeft het een en ander gemotiveerd betwist.
In zijn huidige rol komt hij wellicht goed uit de verf, maar lijkt zijn plafond wel te hebben bereikt” en “
De noodzaak van een CFO met een sterk strategische inslag onderkennen wij wel, maar we zien dat [de werknemer] niet doen”. De latere - en eerst ruim na de uitspraak in eerste aanleg overgelegde - “tijdlijn” (productie 12 bij beroepschrift in principaal appel ) van 12 november 2021 bevat geen nieuwe informatie op dit punt, maar geeft slechts de onderbouwing voor het oordeel aan. Aan het hof is desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [betrokkene 1] ten tijde van de sessies en gesprekken met [de werknemer] en [algemeen directeur/CEO] wist dat zij ook een zoekopdracht zou krijgen indien hun rapportage daartoe aanleiding zou geven. [betrokkene 1] heeft vervolgens ook de zoekopdracht m.b.t. de nieuwe CFO gekregen.
Ondanks het lange dienstverband en de daarin getoonde waarde voor [de werkgever] - als onder meer vertaald in de commitmentafspraken – heeft [de werkgever] daarentegen gemeend de aanstelling van [de werknemer] als CFO/ statutair bestuurder en daarmee de arbeidsovereenkomst ineens te beëindigen. Hierboven is al geoordeeld dat van een op functiebehoud gericht aanbod geen sprake is geweest, maar dat sprake was van een beoogde demotie. De weigering van [de werknemer] daarop in te gaan was – mede gezien de korte voorgeschiedenis ten aanzien van het ontslag en de in 2017 gemaakte afspraken – niet onredelijk.
[de werknemer] heeft een en ander gemotiveerd bestreden.
3.4.2. (…) Een op de voet van art. 7:683 lid 3 BW toe te kennen billijke vergoeding dient als een alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst (Kamerstukken I, 2013/14, 33818, C, p. 115). Het ligt daarom in de rede dat de appelrechter bij de bepaling van de hoogte van een op de voet van die bepaling toe te kennen billijke vergoeding de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst betrekt. Die gevolgen worden naar hun aard mede bepaald door, zoals het hof het heeft uitgedrukt, de ‘waarde’ die de arbeidsovereenkomst voor de werknemer had.
Hiermee is onweersproken een bedrag gemoeid van € 429.630,= bruto.
Hetzelfde geldt voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep herhaalde voorstel dat [de werknemer] weer terug mocht komen en wel op dezelfde financiële voorwaarden.
Ook hier betrof het uitdrukkelijk niet zijn oude functie als financieel directeur/CFO - daar was reeds iemand anders op benoemd – en [de werknemer] heeft dit uiteindelijk niet geaccepteerd.
In zoverre zal de beschikking van de rechtbank worden vernietigd en alsnog dit bedrag aan [de werknemer] worden toegewezen, vermeerderd met de verzochte wettelijke rente - waartegen, althans voor zover het betreft het ingangsmoment, [de werkgever] geen grief heeft gericht - en verminderd met hetgeen [de werkgever] reeds heeft betaald als gevolg van de beschikking waarvan beroep.
Ten aanzien van het verzoek ook een veroordeling in de nakosten uit te spreken wijst het hof op de recente uitspraak van de Hoge Raad (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat(cursief Hof), met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de Hoge Raad vervolgens aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden.