6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellante] is de zus van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn de kinderen van [geïntimeerde 1] .
b. [appellante] en [geïntimeerde 1] zijn geboren uit het huwelijk van [persoon A] (hierna: vader) en [persoon B] (hierna: moeder).
c. Vader is op 2 maart 1998 overleden. Hij heeft bij testament van 28 juli 1981 over zijn nalatenschap beschikt.
d. Moeder is op 23 augustus 2011 overleden. Zij heeft bij testament van
16 augustus 2011 over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft zij - kort gezegd - [geïntimeerde 1] tot enig erfgenaam benoemd. Voorts heeft zij aan [appellante] een bedrag gelegateerd. Beide makingen zijn tweetrapsmakingen waarbij [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] als verwachters zijn aangewezen. Verder heeft moeder [geïntimeerde 1] tot executeur benoemd. [geïntimeerde 1] heeft de nalatenschap en ook de benoeming tot executeur aanvaard.
e. Op 14 november 2012 heeft [appellante] het legaat verworpen en aanspraak gemaakt op haar legitieme portie.
f. [geïntimeerde 1] heeft notaris [persoon C] te [plaats] benaderd om werkzaamheden ter zake van de nalatenschap van moeder te verrichten. In december 2012 heeft kandidaat-notaris [persoon D] een concept-boedelbeschrijving opgesteld.
g. [appellante] en [geïntimeerde 1] hebben eerder een civiele procedure gevoerd over - kort gezegd - het verstrekken van informatie door [geïntimeerde 1] aan [appellante] omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van moeder. Bij vonnis van 23 december 2015 van de rechtbank is [geïntimeerde 1] onder meer veroordeeld om opgave te doen en inzage te geven van alle bankrekeningen die in de periode van 23 augustus 2006 tot en met 23 augustus 2011 werden aangehouden op naam van moeder en/of [geïntimeerde 1] en/of diens echtgenote. Tevens is [geïntimeerde 1] veroordeeld om aan [appellante] over diezelfde periode opgave te doen van alle rechtshandelingen en rechtsverhoudingen tussen moeder enerzijds en [geïntimeerde 1] en/of zijn echtgenote anderzijds alsmede van alle giften die hij van moeder heeft ontvangen en van alle verkoopovereenkomsten die hij met moeder is aangegaan.
h. [appellante] en [geïntimeerde 1] hebben vervolgens een kort geding procedure gevoerd over de uitvoering van het vonnis van 23 december 2015 en de betaling van een voorschot.
Bij vonnis van 20 april 2016 heeft de kortgedingrechter onder meer [geïntimeerde 1] veroordeeld om voor 1 juli 2016 (volledige) uitvoering te geven aan het vonnis van 23 december 2015, onder verbeurte van een dwangsom van € 750,- per dag tot een maximum van € 100.000,-. Tevens is [geïntimeerde 1] veroordeeld om bij wege van voorschot € 300.000,- aan [appellante] te betalen.
i. Op 10 juni 2016 heeft [geïntimeerde 1] voormeld voorschot aan [appellante] voldaan.
De procedure bij de rechtbank
6.2.1.Bij dagvaarding van 14 juli 2016 heeft [appellante] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde 1] , pro se en voor zoveel nodig ook q.q., [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellante] dat zij na het overlijden van moeder aanspraak heeft op uitbetaling van haar erfdeel uit de nalatenschap van vader ad € 147.831,86 en dat zij aanspraak maakt op haar legitieme portie uit de nalatenschap van moeder. Notaris [persoon C] heeft de legitimaire massa berekend op € 996.566,12 en de legitieme portie van [appellante] op € 227.113,19. [appellante] stelt dat dit te laag is omdat bij de berekening van de legitieme portie geen rekening is gehouden met door moeder gedane giften. Volgens [appellante] bestaan deze giften uit de volgende bedragen: € 635.500,- in verband met de overdracht van de panden in de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te ’ [plaats] aan [geïntimeerde 1] en zijn echtgenote, althans aan hen als bestuurders van de Stichting Administratiekantoor Hertoggoed (hierna: STAK) tegen een te lage prijs, € 123.000,- in verband met de aankoop van een appartementswoning in de [adres 4] te [plaats] en € 400.000,- in verband met structurele onttrekkingen door [geïntimeerde 1] .
In strijd met de opdracht in het testament van moeder om binnen een termijn van negen maanden na haar overlijden een boedelbeschrijving op te maken heeft [geïntimeerde 1] nagelaten dit op tijd te doen. [appellante] kwalificeert dit nalaten als onrechtmatig jegens haar, immers in strijd met de wettelijke verplichting van [geïntimeerde 1] (zowel als executeur als pro se) en houdt hem aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade bestaande uit met name de kosten die [appellante] heeft gemaakt om [geïntimeerde 1] zover te krijgen dat hij aan zijn informatieplicht zou voldoen.
6.2.2.Op grond hiervan heeft [appellante] gevorderd - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat de op 10 juni 2016 van [geïntimeerde 1] verkregen betaling eerst dient te worden toegerekend aan de door [geïntimeerde 1] aan [appellante] verschuldigde bedragen ter zake van het vaderlijk erfdeel (hoofdsom + rente) en de ‘papieren schenking’ (hoofdsom + rente);
b. voor recht te verklaren, dat na de onder a bedoelde toerekening € 86.968,69 resteert die in mindering strekt op hetgeen [geïntimeerde 1] voor het overige aan [appellante] is verschuldigd;
c. voor recht te verklaren dat de transactie met betrekking tot de overdracht van de onroerende zaken aan de [adres 1 tm 3] te ’ [plaats] een voor de berekening van de legitieme van [appellante] in aanmerking te nemen gift inhoudt van € 635.500,-, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
d. voor recht te verklaren dat voor de berekening van de legitieme van [appellante] nog giften tot € 523.000,- in aanmerking moeten worden genomen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
e. de legitimaire massa vast te stellen op € 2.155.066,12, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
f. de legitieme van [appellante] vast te stellen op een vierde hiervan;
g. [geïntimeerde 1] te veroordelen om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2012 en onder aftrek van de door [geïntimeerde 1] betaalde bedragen;
h. [geïntimeerde 1] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake van onrechtmatig handelen aan [appellante] € 25.629,71 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
i [geïntimeerde 1] te veroordelen in de kosten van het gelegde conservatoir beslag ad € 2.858,78.
[appellante] heeft tevens bij wijze van provisionele voorziening een aanvullend voorschot van € 130.000,- gevorderd.
6.2.3.In het tussenvonnis van 4 januari 2017 heeft de rechtbank de provisionele vordering van [appellante] afgewezen. Naar aanleiding van dit vonnis heeft [geïntimeerden] om verbetering van het vonnis verzocht welk verzoek door de rechtbank bij vonnis van 15 februari 2017 is afgewezen omdat geen sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent.
6.2.4.[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.5.In het tussenvonnis van 1 maart 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is op 29 augustus 2017 gehouden.
6.2.6.In het tussenvonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank samengevat en voor zover in hoger beroep van belang overwogen:
- dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat ter zake van de overdracht van het winkel-/woonhuis aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [plaats] sprake is van een gift aan [geïntimeerde 1] (r.o. 4.7);
- dat [geïntimeerde 1] onvoldoende heeft betwist dat voor wat betreft de periode van 23 augustus 2006 tot 10 juli 2009 hij € 30.000,- per jaar van moeder aan giften heeft ontvangen, ofwel een totaalbedrag van € 90.000,-, welk bedrag in aanmerking is genomen bij de bepaling van de legitimaire massa (r.o. 4.13);
- dat de rechtbank ter zake de vereffeningskosten geen rekening houdt met de kosten van rechtsbijstand, volgens [geïntimeerden] tot en met 31 januari 2017 bedragende € 48.775,- (r.o. 4.23).
De rechtbank heeft in het tussenvonnis een voorlopige conclusie opgenomen over de omvang van de legitimaire massa en de legitimaire aanspraak van [appellante] .
Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door partijen over het voornemen van de rechtbank om een deskundige te benoemen met betrekking tot de waarden van twee schilderijen.
6.2.7.Bij tussenvonnis van 27 december 2017 is door de rechtbank een deskundigenbericht bevolen met betrekking tot de waarde van de twee schilderijen en bij vonnis van 23 mei 2018 is een deskundige benoemd en zijn instructies gegeven. Op 12 december 2018 heeft de deskundige zijn rapport bij de griffie van de rechtbank gedeponeerd, waarvan een akte is opgemaakt.
6.2.8.In het eindvonnis van 24 juli 2019 heeft de rechtbank onder meer de legitieme portie van [appellante] vastgesteld op € 239.891,94 en [geïntimeerde 1] veroordeeld om [appellante] dit bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 november 2012 tot aan de dag van betaling en verminderd met het door [geïntimeerde 1] al betaalde bedrag van € 118.213,49. Tevens is [geïntimeerde 1] veroordeeld om de beslagkosten ad € 1.985,78 aan [appellante] te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De procedure in hoger beroep
6.3.1.[appellante] is het niet eens met de uitspraken van de rechtbank en heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen van 8 november 2017 en 24 juli 2019 en haar vorderingen toe te wijzen aldus door:
- te verklaren voor recht dat ten aanzien van de verkoop van de [adres 1 tm 3] sprake is geweest van een gift die bij de berekening van de legitieme portie dient te worden betrokken;
- de legitimaire aanspraak vast te stellen op een bedrag van € 372.641,94, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- [geïntimeerde 1] te veroordelen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 372.641,94, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 november 2012 tot de dag der volledige voldoening, verminderd met wat daarop al is betaald;
- [geïntimeerde 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
6.3.2.In het principaal hoger beroep heeft [geïntimeerden] de vorderingen van [appellante] bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring [appellante] dan wel afwijzing van het hoger beroep, met veroordeling van [appellante] bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van beide instanties inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerden] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen van 8 november 2017 en 24 juli 2019 voor zover het betreft:
- de beslissing terzake de kosten van rechtsbijstand van de executeur (r.o. 4.23 vonnis 8 november 2017) (grief 2);
- de aan [geïntimeerde 1] gedane gift ad € 90.000,- (r.o. 4.13 vonnis 8 november 2017) (grief 1);
- de hoogte van de legitimaire aanspraak (r.o. 2.6, 2.8, 2.12 en dictum vonnis 24 juli 2019) (grief 3);
en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de legitimaire massa vast te stellen op € 847.604,12, althans een bedrag dat het hof juist acht;
2. de legitimaire aanspraak van [appellante] vast te stellen op € 187.391,94, althans een bedrag dat het hof juist acht;
3. te bepalen dat op de vordering van [appellante] aangaande haar legitieme aanspraak in mindering strekt:
a. het aan haar betaalde voorschot ad € 300.000,- op 14 november 2016, althans wat hiervan resteert (€ 118.214,20) aangezien uit het voorschot al de vordering uit het vooroverlijden van vader en de papieren schenking en rente zijn voldaan;
b. de betaling aan [appellante] ad € 116.010,- op 7 januari 2020;
c. de ten behoeve van [appellante] betaalde erfbelasting te weten € 36.374,-;
d. de door [appellante] verschuldigde nakosten conform het vonnis van 4 januari 2017 ad € 131,-;
4. te bepalen dat [appellante] wat zij te veel heeft ontvangen dient terug te betalen binnen veertien dagen nadat arrest is gewezen te vermeerderen met de wettelijke rente per 7 januari 2020, althans per 7 december 2020;
5. met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.4.1.Voordat inhoudelijk op de zaak kan worden ingegaan moet, gelet op het feit dat [appellante] in Duitsland woont, eerst ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en zo ja, welk recht moet worden toegepast. Dat partijen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet ter discussie hebben gesteld doet daar niet aan af.
6.4.2.Aangezien moeder op 23 augustus 2011 is overleden – en daarmee op een eerdere datum dan 17 augustus 2015 – kan geen rechtsmacht worden ontleend aan de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. Er moet daarom worden teruggevallen op de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Artikel 6 aanhef en onder g Rv legt de rechtsmacht in zaken betreffende nalatenschappen bij de Nederlandse rechter indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. Nu moeder laatstelijk woonde in [plaats], is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
6.4.3.Het hof zal Nederlands recht toepassen omdat moeder in haar testament een geldige rechtskeuze heeft gemaakt voor Nederlands recht. Ook partijen en de rechtbank zijn onbetwist uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlands recht.
Niet-ontvankelijkheidsverweer [geïntimeerden]