ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5033

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.232/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Breemhaar
  • J. Streppel
  • H. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten in erfrechtelijke geschillen tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om de vraag of de kosten van het geding tussen erfgenamen ten laste van de boedel moesten komen. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De zaak betreft een hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie ten laste van de boedel werden gebracht. De appellanten, die als broers en zusters betrokken waren bij het geschil, hebben één grief opgeworpen die zich richtte tegen de compensatie van de proceskosten zoals deze door de rechtbank was vastgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten in eerste aanleg voor zichzelf als eisers in conventie hebben opgetreden en niet ten behoeve van de nalatenschap van de erflaatster. Dit was een cruciaal punt in de beoordeling van de zaak. Het hof oordeelde dat de kosten van het geding in eerste aanleg niet tot de kosten van vereffening van de nalatenschap konden worden gerekend, omdat het geschil zich tussen de erfgenamen zelf afspeelde en niet tussen erfgenamen en een derde partij.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de kostencompensatie en bepaald dat elke partij haar eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van de rol van erfgenamen in juridische geschillen en de gevolgen voor de proceskosten in dergelijke zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 augustus 2010
Zaaknummer 200.013.232/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante],
wonende te [woonplaats],
toevoeging,
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant],
wonende te [woonplaats],
6. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna te gezamenlijk noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 11 januari 2006 en 2 april 2008 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 juni 2008 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het genoemde vonnis van 2 april 2008, hierna te noemen het eindvonnis, met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 9 september 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep voor zover betreft het bepaalde in het dictum sub 6;
2. Opnieuw rechtdoende ten aanzien van dat punt te bepalen dat de proceskosten van de procedure in eerste aanleg zullen worden gecompenseerd aldus dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen;
3. Met bepaling dat ook de kosten van het hoger beroep aldus zullen worden gecompenseerd dat ieder van partijen de eigen kosten zal dragen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Hof (zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden) zal bevestigen het vonnis van Rechtbank Assen, op 2 april 2008 tussen partijen gewezen, met veroordeling van appellanten in de kosten van deze instantie, dan wel dat het Hof zal beslissen dat de proceskosten van deze instantie worden gecompenseerd en ten laste van de boedel zullen worden gebracht."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben één grief opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het eindvonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grief:
2. De grief richt zich enkel tegen de compensatie van de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie, zoals de rechtbank deze onder punt 6 van het dictum van het eindvonnis heeft uitgesproken, en de motivering ervan in rechtsoverweging 4.6 van het eindvonnis.
3. De rechtbank heeft de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat de kosten ten laste van de boedel zullen worden gebracht. Daarbij is in het midden gelaten of het bij die kosten om de daadwerkelijk gemaakte kosten dan wel om de volgens het liquidatietarief voor de rechtbanken begrote kosten gaat.
4. De grief treft het oordeel van het hof reeds om die reden doel. Bijgevolg kan het eindvonnis, voor zover aangevallen, geen stand houden.
5. Ook anderszins bestaat er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om te bepalen dat de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie "ten laste van de boedel komen". [appellanten] zijn immers in het geding in eerste aanleg voor zichzelf als eisers in conventie opgetreden en niet op de voet van art. 3:171 BW ten behoeve van de nalatenschap van de erflaatster, terwijl [geïntimeerden] eveneens voor zichzelf als eisers in reconventie zijn opgetreden. Aan vorenstaand oordeel kan niet afdoen dat [appellanten] met meer personen de voor hen hun rekening komende kosten kunnen delen dan [geïntimeerden]
6. Anders dan [geïntimeerden] ingang trachten te doen vinden, is het hof van oordeel dat de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie in casu niet tot de kosten van vereffening van de nalatenschap, als bedoeld in art. 4:7 lid 1 onder c BW, zijn te rekenen, nu het geding betrekking heeft op tussen de erfgenamen bestaande geschilpunten en niet op geschilpunten tussen de erfgenamen en een derde.
7. Gelet op de omstandigheid dat de procespartijen broers en zusters zijn, zal het hof de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg in conventie en in reconventie als in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het eindvonnis voor wat het bepaalde onder 6 van het dictum betreft
en opnieuw rechtdoende:
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt;
bekrachtigt het eindvonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Breemhaar, Streppel en Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.