ECLI:NL:GHSHE:2022:2389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21/00289 en 21/00290
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroepen in belastingzaken na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard en gegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat het hoger beroepschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 9 november 2020, maar het hof concludeert dat het beroepschrift pas op 10 november 2020 ter post is bezorgd, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat het poststuk eerder ter post is bezorgd. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De beslissing heeft gevolgen voor de proceskosten en het griffierecht, waarbij het hof geen aanleiding ziet om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00289 en 21/00290
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
voorheen gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 28 september 2020, nummers SGR 20/2126 en SGR 20/2129 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en daarbij bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht:
- met dagtekening 25 januari 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 (hierna: naheffingsaanslag 1).
- met dagtekening 25 november 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 (hierna: naheffingsaanslag 2).
Voorts is tegelijk met naheffingsaanslag 2 bij beschikking een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen naheffingsaanslag 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen naheffingsaanslag 2 gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
1.4.
Bij beslissingen van 19 februari 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen op basis van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019 (hierna: de Regeling) voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen naheffingsaanslag 1 ongegrond en het beroep gericht tegen naheffingsaanslag 2 gegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Bij beslissing van 7 januari 2021 heeft het gerechtshof Den Haag het hoger beroep op basis van de Regeling voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaak met nummers 21/00286 tot en met 21/00288.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Met dagtekening 25 januari 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende naheffingsaanslag 1 opgelegd en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
2.2.
Op 3 januari 2017 is een boekenonderzoek aangekondigd naar – onder andere – de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015.
2.3.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn weergegeven in het controlerapport van 1 november 2017.
2.4.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek is aan belanghebbende naheffingsaanslag 2 opgelegd ter hoogte van € 6.246. Daarnaast is € 826 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 624.
2.5.
In de bezwaarfase betreffende naheffingsaanslag 2 heeft een aanvullend boekenonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van het aanvullend boekenonderzoek zijn weergegeven in het controlerapport van 24 september 2018. In het rapport wordt geconcludeerd dat een deel van de correcties wordt herzien. De correcties privégebruik auto (totaal € 1.220), de huisvestingskosten (totaal € 1.800) en telefoon- en internetkosten (totaal € 245) worden gehandhaafd.
2.6.
Gelet hierop is bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2019 naheffingsaanslag 2 verminderd tot € 3.265. De belastingrente en de verzuimboete zijn dienovereenkomstig verminderd.
2.7.
Bij brief van 22 juli 2019, door de inspecteur ontvangen op 24 juli 2019, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag 1. Bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2019 is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
Naar aanleiding van een ter zitting bij de rechtbank bereikt compromis tussen partijen heeft de rechtbank naheffingsaanslag 2 verminderd tot een bedrag van € 2.045 en de boete- en belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.
2.9.
De inspecteur heeft, conform de uitspraak van de rechtbank, met dagtekening 23 oktober 2020 ten name van belanghebbende een verminderingsbeschikking omzetbelasting verstuurd.
2.10.
Per 8 april 2020 is belanghebbende opgeheven.
2.11.
Belanghebbende heeft, met dagtekening 6 november 2020, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank. Het hoger beroepschrift is op 11 november 2020 ontvangen bij het gerechtshof Den Haag. Op de enveloppe waarin het hoger beroepschrift is verstuurd is een poststempel te zien, waarop een datum van 10 november 2020 en een tijdstip van 22:00 uur te lezen valt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het inhoudelijke geschil betreft het antwoord op de vraag of de tenaamstelling van de naheffingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen juist is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een praktische (eind)oplossing en tot toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
Op grond van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 6:24 Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Volgens de uitspraken zijn afschriften ervan op 28 september 2020 aan partijen verzonden. In dit geval is de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aangevangen op 29 september 2020 en geëindigd op 9 november 2020.
4.2.
Het hoger beroepschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn (uiterlijk op 9 november 2020) is ontvangen (artikel 6:9, lid 1, Awb) dan wel ter post is bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn (16 november 2020) is ontvangen (artikel 6:9, lid 2, Awb).
4.3.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden (in de volksmond ‘op de post doen’). Volgens vaste rechtspraak rust de bewijslast van verzending en terpostbezorging bij degene die het geschrift heeft verzonden. [1] De datum van de poststempel vormt, mits leesbaar, een belangrijke aanwijzing voor het moment van terpostbezorging. Niet uitgesloten is dat het stuk op een eerdere datum al ter post is bezorgd. De poststempel vormt dan ook een bewijsrechtelijk uitgangspunt.
4.4.
De cijfers op de poststempel leiden tot de conclusie dat afstempeling heeft plaatsgevonden op dinsdag 10 november 2020. Het hof hanteert aldus als bewijsrechtelijk uitgangspunt dat belanghebbende het beroepschrift op dinsdag 10 november 2020 op de post heeft gedaan. Dat is na afloop van de hoger beroepstermijn.
4.5.
Het ligt dan op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat het poststuk op een eerdere datum op de post is gedaan. Belanghebbende heeft in dat kader niets aangevoerd. Daarmee is het hoger beroepschrift in de onderhavige zaken niet tijdig ingediend.
4.6.
De redenen die de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd – de leeftijd van belanghebbende, de omstandigheid dat het voor belanghebbende een stressvol dossier betreft en niet nader gedefinieerde familieomstandigheden – zijn onvoldoende om te oordelen dat belanghebbende niet redelijkerwijs in verzuim is geweest. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift in de gaten de houden of een derde in te schakelen om zijn belangen in deze kwestie te behartigen. Daarbij overweegt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de gehele hoger beroepstermijn niet in staat is geweest om tijdig een (pro forma) hoger beroepschrift in te dienen.
4.7.
De termijnoverschrijding is aldus niet-verschoonbaar. Het hof komt niet toe aan een beoordeling van de uitspraken van de rechtbank.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, T.A. Gladpootjes en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470.