In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) door belanghebbende. Het verzoek was eerder door de inspecteur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de gestelde termijn van dertien weken na beëindiging van de registratie van de auto was ingediend. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de zitting op 22 april 2022 heeft belanghebbende een gemachtigde aangewezen, maar deze werd door de rechtbank geweigerd vanwege beledigend taalgebruik in eerdere stukken. Het hof heeft geoordeeld dat de weigeringsbeslissing van de rechtbank niet in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het hof heeft de vragen van belanghebbende over de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om teruggaaf, de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding beoordeeld en alle vragen ontkennend beantwoord. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht de beslissing heeft genomen om het verzoek om teruggaaf BPM niet-ontvankelijk te verklaren en dat het hoger beroep ongegrond is.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er zijn geen redenen om het griffierecht te laten vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.