ECLI:NL:GHSHE:2022:1895

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
20/00362 tot en met 20/00372
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM-procedure over naheffingsaanslag voor personenauto's met diverse geschilpunten

In deze zaak gaat het om een BPM-procedure die betrekking heeft op een naheffingsaanslag voor elf personenauto's. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, die door de inspecteur was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd. De inspecteur heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 zijn diverse geschilpunten aan de orde gekomen, waaronder de vraag of de herleidingmethode voor de BPM kan worden toegepast en of de nieuwprijs van de auto’s correct is vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de herleidingmethode niet kan worden toegepast en dat de inspecteur de naheffingsaanslag voor auto’s 1, 2 en 4 heeft verminderd. De rechtbank heeft enkele rekenfouten gemaakt, maar het hof heeft de naheffingsaanslag uiteindelijk vastgesteld op € 5800. De inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00362 tot en met 20/00372
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) 14 mei 2020, nummers BRE 17/7276 en 18/7688 tot en met 18/7696, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente). De naheffingsaanslag heeft betrekking op de navolgende personenauto’s die hierna worden aangeduid als auto’s 1 tot en met 11:
Auto
Merk en type
Laatste vier cijfers VIN
1
Audi A4 Avant 2.0 TDI Pro Line
[VIN-nummer 1]
2
Audi A3 Sportback 1.4 TFSI Ambition PL+
[VIN-nummer 2]
3
Audi A4 Allroad 2.0 TFSI quattro
[VIN-nummer 3]
4
Nissan Qashqai 1.6 360
[VIN-nummer 4]
5
Audi TT Roadster 2.5 T TRRS Pro Line
[VIN-nummer 5]
6
BMW 1-serie 120d dan wel BMW 1-serie 120d Business Line Edition
[VIN-nummer 6]
7
BMW 5 serie Touring 520i
[VIN-nummer 7]
8
Mercedes Benz B-klasse 200 NGD Ambition
[VIN-nummer 8]
9
Mercedes Benz E-klasse 220 CDI Ambition Elegance
[VIN-nummer 9]
10
Volkswagen Golf Cabriolet 1.4 TSI
[VIN-nummer 10]
11
Audi Q5 2.0 TFSI Pro Line
[VIN-nummer 11]
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de naheffing ter zake van auto’s 2 tot en met 4, 6 tot en met 8, 10 en 11 en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft de navolgende nummers aan het hoger beroep toegekend:
Auto
Nummer RB
Nummer hof
1
BRE 17/7276
20/00362
2
BRE 18/7688
20/00363
3
BRE 18/7689
20/00364
4
BRE 18/7690
20/00365
5
BRE 18/7691
20/00366
6
BRE 18/7692
20/00367
7
BRE 18/7693
20/00368
8
BRE 18/7694
20/00369
9
BRE 18/7695
20/00370
10
BRE 18/7696
20/00371
11
BRE 18/7697
20/00372
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn gelijktijdig met de onderhavige zaken, maar niet gevoegd, de zaken met de nummers 20/00326 tot en met 20/00333 behandeld. Op de zitting zijn namens belanghebbende haar bestuurder, [A] vergezeld door [B] en haar gemachtigde, [gemachtigde] , verschenen alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . [A] heeft de inhoudelijke behandeling van de zaken met de nummers 20/00326 tot en met 20/00333 (gedeeltelijk) bijgewoond, maar was niet aanwezig bij de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaken. Voor een nadere toelichting op deze gang van zaken wordt verwezen naar het proces-verbaal.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van auto 1 aangifte BPM gedaan op 30 maart 2015. Auto 1 is een marge-auto en heeft een datum eerste toelating 17 september 2008. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 1.236. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.2.
Ter zake van de registratie van auto 2 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 31 maart 2015. De datum eerste toelating van auto 2 is 20 november 2013. Auto 2 is een marge-auto. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 1.176. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.3.
Ter zake van de registratie van auto 3 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 31 maart 2015. Auto 3 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 26 juli 2012. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 3.337. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel. Belanghebbende heeft een nieuwprijs van € 67.561 gehanteerd.
2.4.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van auto 4 aangifte BPM gedaan op 1 april 2015. Auto 4 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 31 maart 2014. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 2.691. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel. Belanghebbende heeft een nieuwprijs van € 30.942 gehanteerd.
2.5.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van auto 5 aangifte BPM gedaan op 31 maart 2015. Auto 5 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 17 maart 2010. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 4.113. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.6.
Ter zake van de registratie van auto 6 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 16 april 2015. Auto 6 is een parallel ingevoerde marge-auto met datum eerste toelating 21 december 2010. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 1.171. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel. Belanghebbende heeft daarnaast als bijlage bij de aangifte een afschrift van een passage uit de koerslijst XRay (marge) behorende bij een BMW 1-serie 120d gevoegd waaruit een handelsinkoopwaarde van € 9.592 volgt.
2.7.
Ter zake van de registratie van auto 7 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 16 april 2015. Auto 7 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 28 november 2011. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 2.100. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.8.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van auto 8 aangifte BPM gedaan op 16 april 2015. Auto 8 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 27 augustus 2014. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 1.464. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.9.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van auto 9 aangifte BPM gedaan op 23 april 2015. Auto 9 is een parallel ingevoerde marge-auto met datum eerste toelating 5 mei 2014. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 3.671. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel. Belanghebbende heeft een nieuwprijs van € 64.597 gehanteerd.
2.10.
Ter zake van de registratie van auto 10 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 23 april 2015. Auto 10 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 24 januari 2014. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 2.937. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel.
2.11.
Ter zake van de registratie van auto 11 heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan op 23 april 2015. Auto 11 is een parallel ingevoerde auto met datum eerste toelating 24 oktober 2013. Het op de aangifte te betalen BPM-bedrag is € 4.707. Afschrijving heeft plaatsgevonden op een herrekend bruto BPM-bedrag dat belanghebbende heeft herleid uit een historische koerslijst van Autotelex Pro. Afschrijving heeft plaatsgevonden aan de hand van de forfaitaire tabel. Belanghebbende heeft een nieuwprijs van € 70.484 gehanteerd.
2.12.
Met dagtekening 7 oktober 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag van € 11.752 opgelegd. De gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 360.
Uitgesplist naar de diverse auto bedraagt het nageheven BPM-bedrag:
Auto
Verschuldigde BPM in €
Naheffing in €
1
1.807
571
2
1.578
402
3
4.859
1.522
4
4.011
1.32
5
5.028
915
6
2.824
1.653
7
2.874
774
8
1.684
220
9
5.036
1.365
10
4.211
1.274
11
6.443
1.736
2.13.
Uitgesplitst naar de diverse auto’s en voor zover in de onderhavige procedure relevant is de inspecteur op de navolgende punten van de aangiften afgeweken:
- Auto’s 1, 3, 5 en 9; De inspecteur heeft de toegepaste herleiding van het herrekende bruto BPM-bedrag niet geaccepteerd en het historische bruto BPM-bedrag vastgesteld op € 9.685, € 9.576, € 19.277 respectievelijk € 8.515. De inspecteur accepteert de door belanghebbende gehanteerde koerslijst van Autotelex Pro niet, omdat dit niet de meest actuele koerslijst is. Aangezien toepassing van de meest actuele koerslijst van Autotelex Pro tot een hoger BPM-bedrag leidt dan uit de forfaitaire afschrijvingstabel volgt, past de inspecteur de forfaitaire afschrijvingstabel toe.
- Auto’s 2, 4, 6 tot en met 8, 10 en 11; De inspecteur heeft de toegepaste herleiding van het herrekende bruto BPM-bedrag niet geaccepteerd en het historische bruto BPM-bedrag vastgesteld op € 2.625, € 6.300, € 9.538, € 7.751, € 2.835, € 6.804 respectievelijk € 11.562. De inspecteur accepteert de door belanghebbende gehanteerde koerslijst van Autotelex Pro niet, omdat dit niet de meest actuele koerslijst is. De inspecteur past de meest actuele koerslijst van Autotelex Pro toe. Met betrekking tot auto’s 4 en 11 heeft de inspecteur een nieuwprijs van € 29.660 respectievelijk € 69.254 gehanteerd.
2.14.
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.
2.15.
De inspecteur heeft op 30 november 2017 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar gegrond verklaard voor de auto’s 2 tot en met 4, 6 tot en met 8, 10 en 11, de naheffing met betrekking tot deze auto’s verminderd en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Met betrekking tot voornoemde auto’s heeft de inspecteur een correctie van 5% in verband met het verschil tussen marge- en BTW-auto’s geaccepteerd. Met betrekking tot auto’s 2 tot en met 4 is deze correctie toegepast op de waarde zoals deze volgt uit de koerslijst van XRay. Met betrekking tot auto’s 6 tot en met 8 zijn bovendien kleine correcties op de netto catalogusprijs toegepast. Voornoemde correcties hebben geleid tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 9.815 en vermindering van de beschikking belastingrente tot € 297. Uitgesplitst naar de diverse auto’s bedraagt de naheffing na vermindering bij uitspraak op bezwaar:
Auto
Naheffing in €
1
571
2
259
3
826
4
1.149
5
915
6
1.512
7
619
8
154
9
1.096
10
1.274
11
1.413
2.16.
Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.910, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 737, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.263, de inspecteur veroordeeld in de kosten van bezwaar en beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 4.914 en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan laatstgenoemde te vergoeden. Bij berekening van de (proces)kostenvergoeding heeft de rechtbank wegingsfactor 2 toegepast.
2.17.
De naheffingsaanslag zoals deze luidt na vermindering door de rechtbank is als volgt onder te verdelen over de diverse auto’s:
Auto
Naheffing in €
1
571
2
225
3
450
4
502
5
399
6
1.448
7
302
8
22
9
1.012
10
207
11
772
2.18.
De vermindering van de naheffing ter zake van auto 2 heeft uitsluitend te maken met toepassing van een extra leeftijdskorting. De vermindering van de naheffing ter zake van auto’s 3, 5, 7, 8, 10 en 11 heeft enerzijds te maken met toepassing van een extra leeftijdskorting en anderzijds met hantering van de handelsinkoopwaarden zoals deze volgen uit de door belanghebbende in de procedure bij de rechtbank overgelegde koerslijsten van Eurotaxglass’s. Deze handelsinkoopwaarden zijn gecorrigeerd met 15% wegens de markt- en dealersituatie. De vermindering van de naheffing ter zake van auto 4 heeft uitsluitend te maken met hantering van de handelsinkoopwaarde (inclusief correctie van 15%) zoals deze volgt uit de koerslijst van Eurotaxglass’s. Met betrekking tot auto 6 heeft de rechtbank de nieuwprijs, handelsinkoopwaarde en het historisch bruto BPM-bedrag in goede justitie vastgesteld, aangezien deze niet uit de stukken vielen af te leiden. De rechtbank heeft bij de vaststelling in goede justitie rekening gehouden met toepassing van een extra leeftijdskorting. Om dezelfde reden als bij auto 6 heeft de rechtbank met betrekking tot auto 9 de nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in goede justitie vastgesteld. De rechtbank heeft rekening gehouden met een extra leeftijdskorting.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Kan de verschuldigde BPM worden herleid vanuit de herrekende bruto BPM, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig (auto’s 1 tot en met 11)?
2. Is de nieuwprijs tot het juiste bedrag vastgesteld (auto’s 3, 4, 9 en 11)?
3. Kan belanghebbende een beroep doen op de handelsinkoopwaarde zoals deze voor marge-auto’s uit door XRay uitgegeven koerslijsten volgt (auto’s 1, 2, 6 en 9)?
4. Dient een correctie op de handelsinkoopwaarde zoals deze volgt uit de koerslijst toegepast te worden wegens het verschil tussen parallel en officieel ingevoerde auto’s (auto’s 3 tot en met 11)?
5. Heeft de rechtbank rekenfouten gemaakt bij vermindering van de naheffingsaanslag (auto’s 2, 4 en 6)?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag, aangezien belanghebbende met betrekking tot auto’s 1 en 2 terecht een beroep op toepassing van de koerslijst van XRay doet.

4.Gronden

Vraag 1 (herleidingmethode)
4.1.
Belanghebbende heeft bij de aangifte met de door haar ontworpen herleidingmethode de te betalen BPM bepaald. De herleidingmethode houdt in dat de verschuldigde BPM (op de aangiftedatum) wordt herleid uit de herrekende bruto-BPM (HBB), die is bepaald op basis van een koerslijst van een eerdere datum.
4.2.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet BPM 1992. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.3.
De rechtbank heeft ten aanzien van het gebruik van de herleidingmethode, met de verwijzing naar een eerdere uitspraak van 22 mei 2019 [1] , overwogen dat de herleidingmethode niet behoort tot de in de wet toegestane methodes om de vermindering van de BPM te berekenen ter zake van de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto.
De rechtbank is voorts van oordeel dat artikel 110 VWEU niet noopt tot aanvaarding van de herleidingmethode. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat deze methode uitgaat van een al te zeer hypothetische situatie, die niet verifieerbaar is. Toepassing zou bovendien leiden tot willekeurige resultaten, omdat de uitkomst afhankelijk zou worden van de datum van de gebruikte koerslijst, de soort koerslijst en de gehanteerde kilometerstand.
4.4.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
4.5.
Belanghebbende heeft zijn standpunt nader onderbouwd met een verwijzing naar referentieauto’s. Belanghebbende stelt dat het wettelijke systeem in strijd is met artikel 110 VWEU, omdat niet kan worden uitgesloten dat op de in te voeren auto een hogere BPM komt te rusten dan op de referentieauto’s. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op de openbare gegevens in het kentekenregister, waaruit volgens haar blijkt wat de werkelijke BPM-druk op de referentieauto’s is. Belanghebbende heeft gesteld dat voor (bijna) alle auto’s blijkt dat er referentieauto’s zijn waarop een lagere BPM drukt dan zij heeft aangegeven, zodat eerder teveel dan te weinig is betaald.
Het hof stelt voorop dat de (herrekende) bruto BPM die in het kentekenregister is opgenomen, wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. Ook mag dit bedrag op basis van een goedkeuring worden gebruikt om extra leeftijdskorting te berekenen. Deze bijzondere bepalingen en goedkeuring zijn ingegeven door enerzijds de wens om te voorkomen dat met het oog op het behalen van een onbedoeld voordeel een auto wordt ingevoerd met een taxatierapport en vervolgens uitgevoerd met de tabel, en anderzijds door praktische overwegingen, namelijk om de doorlopende post voor de btw en de leeftijdskorting gemakkelijker te kunnen toepassen. De in het kentekenregister genoteerde bruto BPM is dus niet altijd de daadwerkelijk betaalde BPM, maar bij gebruikte ingevoerde auto’s een met het oog op de hiervoor genoemde bijzondere bepalingen en goedkeuring rekenkundig herleid bedrag. Dergelijke gegevens kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 VWEU te veel BPM wordt geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet. Het hof ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de Hoge Raad, die het wettelijke systeem niet in strijd met artikel 110 VWEU heeft geacht.
Vraag 2 (nieuwprijs)
4.6.
Belanghebbende doet met betrekking tot auto’s 3, 4, 9 en 11 een beroep op een hogere historische nieuwprijs.
4.7.
Met betrekking tot auto 3 heeft belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe berekening overgelegd, zodat het hoger beroep reeds daarom ongegrond is.
Met betrekking tot auto 4 heeft belanghebbende de historische nieuwprijs, zoals die volgt uit de door belanghebbende gehanteerde koerslijst van Eurotaxglass’s, aangepast op een hoger bedrag. Naar het oordeel van het hof is deze aanpassing van de koerslijst echter niet toegestaan, omdat de afschrijving dan niet meer is bepaald volgens de koerslijst.
Met betrekking tot auto 9 heeft belanghebbende de gestelde nieuwprijs niet onderbouwd met een koerslijst, zodat het hof reeds daarom geen aanleiding ziet van deze nieuwprijs uit te gaan.
Met betrekking tot auto 11 is de rechtbank uitgegaan van de door belanghebbende in beroep overgelegde koerslijst van Eurotaxglass’s. Belanghebbende stelt nu dat de historische nieuwprijs in de koerslijst niet juist is, maar onderbouwt dit niet met een nieuwe koerslijst, zodat het hof ook met betrekking tot deze auto geen aanleiding ziet van een hogere nieuwprijs uit te gaan.
4.8.
Vraag 2 dient bevestigend te worden beantwoord.
Vraag 3 (koerslijst XRay marge)
4.9.
Belanghebbende doet met betrekking tot auto’s 1, 2, 6 en 9 een beroep op toepassing van de koerslijst zoals XRay deze voor marge-auto’s heeft uitgegeven. Indien uitgegaan wordt van die koerslijst bedraagt de naheffing met betrekking tot auto’s 1, 2, 6 en 9 € 556, € 157, € 745 respectievelijk € 145.
4.10.
De inspecteur erkent dat de naheffing ter zake van auto’s 1 en 2 verminderd dient te worden tot de door belanghebbende genoemde bedragen.
4.11.
Met betrekking tot auto’s 1 en 2 ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de door partijen voorgestane vermindering van de naheffing. Het hof vermindert de naheffing met betrekking tot die auto’s derhalve tot € 556 respectievelijk € 157.
4.12.
Met betrekking tot auto 6 lijkt het geschil over het al dan niet toe kunnen passen van de bij de aangifte gevoegde koerslijst van XRay zich met name te concentreren rondom de vraag welk model voertuig dit betreft. Belanghebbende stelt dat het een BMW 1-serie 120d betreft en heeft ook aldus aangifte gedaan. Volgens de inspecteur kwalificeert auto 6 als een BMW 1-serie 120d Business Line Edition. Dit zou te maken hebben met de opties waarover auto 6 beschikt. De koerslijst van XRay waarop belanghebbende een beroep doet is een koerslijst behorende bij een BMW 1-serie 120d.
4.13.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.38 van de bestreden uitspraak tot uitdrukking gebracht dat de bewijslast omtrent het model en de opties, in beginsel, op de inspecteur rust indien hij met betrekking tot deze punten wenst af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De rechtbank overweegt vervolgens (al dan niet impliciet) dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat auto 6 over dusdanig veel accessoires beschikt dat deze kwalificeert als een BMW 1-serie 120d Business Line Edition en dat dit ermee te maken heeft dat onvoldoende duidelijk is naar welke lijst met accessoire-pakketten de inspecteur ter onderbouwing van zijn stelling wenst te verwijzen. Aangezien de rechtbank de bewijslast op juiste wijze heeft verdeeld, het hof dezelfde onduidelijkheden signaleert als de rechtbank en deze onduidelijkheden ook in hoger beroep niet zijn weggenomen, maakt het hof het hierboven weergegeven bewijsoordeel van de rechtbank tot de zijne. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende zich, in beginsel, kan beroepen op de koerslijst XRay (marge) behorende bij een normale BMW 1-serie 120d.
4.14.
Voor dat geval heeft de inspecteur het subsidiaire standpunt ingenomen dat het bij de aangifte gevoegde afschrift van een passage uit de koerslijst XRay niet voldoet aan de eisen die hieraan gesteld worden in artikel 10, lid 9, Wet BPM 1992 juncto artikel 8, lid 4, letter a, Uitvoeringsregeling BPM 1992 (hierna: UR BPM 1992). De inspecteur wijst op het ontbreken van een opmaakdatum, calculatienummer, versienummer en het feit dat de opties niet zijn gespecificeerd in de koerslijst maar als één bedrag zijn opgevoerd. Dat deze koerslijst terzijde gesteld dient te worden volgt, aldus de inspecteur, ook uit het arrest Hoge Raad 23 oktober 2020. [2]
4.15.
Artikel 10, lid 9, Wet BPM 1992 bepaalt, voor zover in de onderhavige procedure relevant, dat bij de aangifte opgaaf wordt gedaan van de gegevens die zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving van het historische BPM-bedrag. In artikel 8, lid 4, letter a, UR BPM 1992 wordt hier nadere invulling aan gegeven in die zin dat onder voornoemde opgaaf wordt verstaan een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, mits hierbij een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de bij de aangifte toegepaste afschrijving is ontleend wordt gevoegd.
4.16.
Naar het oordeel van het hof voldoet de door belanghebbende overgelegde passage uit de koerslijst niet aan de hieraan door artikel 10, lid 9, Wet BPM 1992 juncto 8, lid 4, letter a, UR BPM 1992 gestelde eisen, omdat de door de inspecteur aangeduide elementen ontbreken en het bedrag van de opties niet is gespecificeerd. Het hof ziet dus geen aanleiding om de naheffing met betrekking tot auto 6 te verminderen.
4.17.
Ook met betrekking tot auto 9 heeft belanghebbende een beroep gedaan op koerslijst XRay. Deze koerslijst is echter niet overgelegd, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat om de naheffing met betrekking tot auto 9 te verminderen. Overigens is aannemelijk, gelet op het verweervan de inspecteur, dat belanghebbende beroep doet op een vergelijkbare passage als bij auto 6, zodat om dezelfde reden geen aanleiding is om de naheffing te verminderen.
4.18.
Gelet op het vorenoverwogene beantwoordt het hof vraag 3 bevestigend voor auto’s 1, 2 en ontkennend voor auto’s 6 en 9.
Vraag 4 (correctie op koerslijstwaarde wegens verschil tussen parallelle en officiële invoer)
4.19.
Belanghebbende betoogt dat ook in gevallen waarin de toegepaste koerslijst geen mogelijkheid biedt om rekening te houden met de omstandigheid dat een auto parallel is ingevoerd een correctie op de uit de koerslijst volgende inkoopwaarde dient plaats te vinden indien sprake is van een parallel ingevoerde auto. Parallel ingevoerde auto’s hebben volgens belanghebbende namelijk een lagere restwaarde dan officieel ingevoerde voertuigen en de koerslijstwaarde is gebaseerd op de waarde van laatstgenoemde categorie voertuigen. Belanghebbende heeft deze stelling ingenomen met betrekking tot auto’s 3 tot en met 11.
4.20.
De inspecteur stelt dat met het verschil tussen parallel en officieel ingevoerde auto’s uitsluitend rekening gehouden kan worden indien de gehanteerde koerslijst deze correctiemogelijkheid biedt. Aangezien de met betrekking tot auto’s 3 tot en met 11 gehanteerde koerslijsten deze mogelijkheid niet bieden, is deze correctie, aldus de inspecteur, in het onderhavige geval niet mogelijk.
4.21.
Het hof volgt de inspecteur in diens verweer. Zoals het hof reeds in diverse uitspraken tot uitdrukking heeft gebracht is het, in beginsel, niet toegestaan dat een door de ene koerslijst geboden correctiemogelijkheid wordt toegepast op een andere koerslijst die deze mogelijkheid niet biedt. [3] In hetgeen belanghebbende in de onderhavige procedure heeft aangevoerd over het ontbreken van de mogelijkheid om in de gehanteerde koerslijsten rekening te houden met het verschil tussen parallel en officieel ingevoerde voertuigen terwijl koerslijst XRay deze optie wel biedt, heeft het hof geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van het hof levert dit reeds geen strijd met artikel 110 VWEU op aangezien belanghebbende er ook voor had kunnen kiezen om gebruik te maken van een door XRay uitgegeven koerslijst.
4.22.
Het hof beantwoordt vraag 4 ontkennend.
Vraag 5 (rekenfouten rechtbank)
4.23.
Volgens belanghebbende heeft de rechtbank bij vermindering van de naheffing ter zake van auto’s 2, 4 en 6 rekenfouten gemaakt.
4.24.
Ter onderbouwing van de met betrekking tot auto’s 2 en 6 gemaakte rekenfouten verwijst belanghebbende naar de toepasselijkheid van koerslijst XRay. Nu het hof onder vraag 3 reeds is ingegaan op de vraag of belanghebbende een beroep kan doen op deze koerslijst en heeft uitgewerkt wat hiervan de consequenties zijn voor de naheffing ter zake van auto’s 2 en 6 gaat het hof niet in op de vermeende rekenfout die de rechtbank met betrekking tot deze auto’s gemaakt zou hebben.
Het hof volgt het standpunt van belanghebbende dat de rechtbank met betrekking tot auto 4 een rekenfout heeft gemaakt en dat de naheffing voor deze auto moet worden vastgesteld op € 475.
Tussenconclusie
4.25.
De slotsom is dat het hoger beroep in de zaken met de nummer 20/00362, 20/00363 en 20/00365 gegrond is en het hoger beroep in de overige zaken ongegrond. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 5800. Per auto leidt dit tot de volgende naheffing:
Auto
Naheffing na uitspraak rechtbank in €
Naheffing na uitspraak hof in €
1
571
556
2
225
157
3
450
450
4
502
475
5
399
399
6
1.448
1.448
7
302
302
8
22
22
9
1.012
1.012
10
207
207
11
772
772
Ten aanzien van het griffierecht
4.26.
Aangezien het hoger beroep in de zaken met de nummers 20/00362, 20/00363 en 20/00365 gegrond is, ziet het hof aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het in hoger beroep van belanghebbende geheven griffierecht. De door de rechtbank uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht blijft in stand.
Ten aanzien van de proceskosten
4.27.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het hoger beroep in de zaken met de nummers 20/00362, 20/00363 en 20/00365 gegrond is.
4.28.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat het de door de rechtbank uitgesproken (proces)kostenvergoeding in stand laat.
4.29.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor de kosten van de procedure in hoger beroep op 2 (punten) [4] x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.518. Het hof ziet, in tegenstelling tot de rechtbank, geen aanleiding om een hogere factor voor het gewicht van de zaak te hanteren. De enkele omstandigheid dat meerdere auto’s zijn vervat in één naheffingsaanslag is hiertoe onvoldoende. Ook de aard van de aangevoerde argumenten noopt hier niet toe. Het hof acht hierbij van belang dat een grote overlap bestaat in de met betrekking tot de diverse auto’s aangevoerde argumenten. Het hof acht daarnaast van belang dat het grotendeels juridische argumenten betreft die ook in andere zaken waarin de gemachtigde van belanghebbende optreedt in wisselende samenstelling worden aangevoerd.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep in de zaken met de nummers 20/00362, 20/00363 en 20/00365 gegrond;
- verklaart het hoger beroep in de overige zaken ongegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5800;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 532 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 1.518.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666.
3.Hof ’s-Hertogenbosch 2 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2520, r.o. 4.3 en Hof ’s-Hertogenbosch 2 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2521, r.o. 4.3.
4.1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting.