ECLI:NL:GHSHE:2022:1686

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/00396
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging bruto BPM en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2021. De zaak betreft de wijziging van de bruto belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende, die handelt in en reparatie van auto’s, had bezwaar gemaakt tegen de brieven van de inspecteur waarin de bruto BPM werd gewijzigd. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. Belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij de centrale vragen waren of de inspecteur en de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk hadden verklaard en of de hoorplicht was geschonden. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de brieven van de inspecteur geen voor bezwaar vatbare beschikkingen waren. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00396
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 januari 2021, nummer BRE 20/6350, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij onderstaande brieven de bruto belasting op personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gewijzigd ten opzichte van de door belanghebbende gemelde bruto BPM:
Brief “Wijziging bruto BPM” d.d. 14 november 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 1] ;
Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 2] ;
Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 3] ;
Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 4] ;
Brief “Bruto bpm voor motorrijtuig met VIN: [volledig VIN-nummer 5] ” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 5] ;
Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 29 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 6] .
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de hierboven genoemde brieven bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de onder 1.1, a tot en met e, vermelde brieven niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat zij heeft bedoeld om tevens beroep in te stellen tegen de brief van 29 oktober 2019 en verzocht om prorogatie. De inspecteur heeft desgevraagd ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank heeft het rechtstreekse beroep tegen de brief van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken (nieuwe volmacht) ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] van [kantoornaam] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [taxateur] , taxateur, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden

2.Feiten

2.1.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en reparatie van auto’s.
2.2.
Aan belanghebbende is krachtens artikel 8 Wet BPM een vergunning verleend om de belasting per tijdvak van een kalendermaand te voldoen.
2.3.
Belanghebbende heeft - vooruitlopend op de maandaangifte - de volgende meldingen ingediend:
VIN
Datum melding
Gemelde bruto BPM
[VIN-nummer 1]
28 juni 2019
€ 7.157
[VIN-nummer 2]
17 september 2019
€ 2.973
[VIN-nummer 3]
23 september 2019
€ 696
[VIN-nummer 4]
23 september 2019
€ 1.991
[VIN-nummer 5]
29 oktober 2019
€ 1.427
[VIN-nummer 6]
24 september 2019
€ 9.935
2.4.
De inspecteur heeft bij brieven met onderstaande dagtekeningen de bruto BPM ten opzichte van de meldingen als volgt gewijzigd:
VIN
Datum melding
Gemelde bruto BPM
Gewijzigde bruto BPM
Datum brief inspecteur
a.
[VIN-nummer 1]
28 juni 2019
€ 7.157
€ 11.695
14 november 2019
b.
[VIN-nummer 2]
17 september 2019
€ 2.973
€ 3.189
31 oktober 2019
c.
[VIN-nummer 3]
23 september 2019
€ 696
€ 1.700
31 oktober 2019
d.
[VIN-nummer 4]
23 september 2019
€ 1.991
€ 4.936
31 oktober 2019
e.
[VIN-nummer 5]
29 oktober 2019
€ 1.427
€ 4.868
31 oktober 2019
f.
[VIN-nummer 6]
24 september 2019
€ 9.935
€ 10.135
29 oktober 2019
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 december 2019 - ontvangen door de inspecteur op 6 december 2019 - bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4 vermelde brieven. Bij uitspraak van 27 maart 2020 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de onder 1.1, a tot en met e, vermelde brieven niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de inspecteur op grond van artikel 7:3, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afziet van horen.
2.6.
Belanghebbende heeft op 8 mei 2020 beroep ingesteld.
2.7.
De rechtbank heeft het rechtstreeks beroep tegen de brief van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Hebben de inspecteur en de rechtbank het bezwaar respectievelijk het rechtstreeks beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?
III. Is de inspecteur bevoegd om de meldingen van belanghebbende te wijzigen?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot - naar het hof begrijpt - vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de brieven inhoudende de wijziging van de bruto BPM.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
Belanghebbende heeft de inspecteur in het hoger beroepschrift verzocht om het BPM-18 formulier betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 1] in het geding te brengen. Nog daargelaten dat belanghebbende niet heeft gemotiveerd op welke manier dit stuk van belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in de onderhavige zaken, [1] heeft de inspecteur tijdens de zitting bij het hof verklaard dat het opstellen van BPM-18 formulieren in de onderhavige zaken niet is gebeurd, aangezien dit pas gebeurt op het moment dat een aangifte BPM of een naheffingsaanslag onherroepelijk wordt. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze verklaring van de inspecteur te twijfelen. Gelet op het voorgaande dient belanghebbendes verzoek om dit formulier in het geding te brengen te worden verworpen.
Ten aanzien van het geschil
Vragen I en II (ontvankelijkheid bezwaar en beroep en schending hoorplicht)
4.2.
De rechtbank heeft omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar en het rechtstreeks beroep en de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase het volgende beslist:
“2.10. Artikel 26 van de AWR luidt als volgt:
“1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening; of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
2. De voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige, van een bedrag als belasting wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voorzover de aard van de voldoening, de afdracht of de inhouding zich daartegen niet verzet.”
2.11.
De brieven van de inspecteur van 29 oktober 2019, 31 oktober 2019 en 14 november 2019, waartegen het bezwaar van belanghebbende is gericht, zijn geen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in artikel 26 van de AWR, omdat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar tegen een zodanig besluit openstaat. Gelet op de omstandigheid dat noch in artikel 8 van de Wet BPM noch in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling BPM een regel is opgenomen die inhoudt, dat een wijziging door de inspecteur van een door de belanghebbende/vergunninghouder gedane melding, als een voor bezwaar vatbare beschikking kwalificeert, heeft de inspecteur – naar het oordeel van de rechtbank – het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat belanghebbende een (groot) belang heeft bij de fiscale gegevens, maakt dit niet anders gelet op het gesloten systeem van rechtsmiddelen.
2.12.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Van
een schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Belanghebbende is weliswaar niet gehoord, maar daarvan mocht worden afgezien, omdat sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar (artikel 7:3, aanhef en onderdeel a,
van de Awb).
2.13.
Gelet op het vorenstaande is het rechtstreeks beroep tegen de brief van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk en is het beroep voor het overige ongegrond verklaard.”
4.3.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en bevestigt deze. Gelet hierop dient vraag I bevestigend en vraag II ontkennend te worden beantwoord. Dat - zoals door belanghebbende in hoger beroep is gesteld - het wijzigen van een melding BPM door de inspecteur gevolgen heeft voor de het bedrag aan bruto BPM dat door de vergunninghouder in de (maand)aangifte BPM dient te worden opgenomen, maakt nog niet dat de brief ter kennisgeving van de wijziging van de bruto BPM ten opzichte van de melding een voor bezwaar vatbare beschikking in de in van artikel 26, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen is. Indien een belastingplichtige het oneens is met hetgeen de inspecteur naar aanleiding van de melding BPM heeft “teruggemeld”, dient hij bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte BPM of tegen de (eventuele) naheffingsaanslag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet de mogelijkheid biedt om reeds tegen de (brieven ter kennisgeving van de) wijzigingen van de meldingen BPM bezwaar te maken.
4.4.
Aangezien het hof van oordeel is dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar en het rechtstreeks beroep, komt het hof niet toe aan de beantwoording van vraag III.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, rov. 2.3.2.