ECLI:NL:GHSHE:2022:1685

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/00395
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en belastingrente met betrekking tot WOK-stigma en motorschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor de registratie van een Jaguar XE, maar de inspecteur stelde dat de handelsinkoopwaarde van de auto niet correct was vastgesteld, met name vanwege een WOK-stigma en motorschade. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur had in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd. De belanghebbende stelde dat de rechtbank de waarde van de auto te laag had vastgesteld en dat er meer rekening gehouden moest worden met de waardevermindering door het WOK-stigma en de motorschade. Het hof oordeelde dat de rechtbank de waarde van de auto niet te hoog had vastgesteld en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belastingrente werd ook terecht in rekening gebracht, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00395
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 januari 2021, nummer BRE 19/6267, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] van [kantoornaam] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [taxateur] , taxateur, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 3 november 2017 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van de auto Jaguar XE - 3.0 S, kenteken: [kenteken] , VIN: [VIN-nummer] , (hierna: de auto). Het op aangifte verschuldigde bedrag van € 2.570 is door belanghebbende voldaan. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018.
2.2.
Belanghebbende heeft de waarde van de auto c.q. de schade vastgesteld door middel van een taxatierapport. Het taxatierapport gaat uit van de XRAY koerslijstwaarde minus een waardevermindering van € 33.480 (99,55%) ter zake van schade - waarvan € 3.000 voor motorschade wegens doorrijden zonder koelvloeistof en € 3.306 wegens het schadeverleden van de auto - en vervolgens een waardevermindering van 35% in verband met het ‘Wacht Op Keuring’ (hierna: WOK) signaal. In het taxatierapport staat dat de kilometerstand van de auto 890 is.
2.3.
Ten aanzien van de auto heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) een WOK-signaal afgegeven op 26 oktober 2017. Daarin staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“Uw voertuig voldoet niet aan de volgende aspecten van de Regeling voertuigen (er is aangegeven wat van toepassing is):
  • Slot of schamier(en) van motorkap en kofferdeksel ondeugdelijk
  • Ruit beschadigd of verkleurd
  • Scherpe delen aan buitenzijde
  • Bevestiging verplichte verlichting
  • Toestand verplichte verlichting
Na fiscaal akkoord ontvangt u een kentekencard of bewijs van inschrijving, een tenaamstellingscode en een brief met aanvullende informatie. In het kentekenregister krijgt het voertuig een Wachten Op Keuren-status (WOK). Op het moment dat het voertuig ingeschreven en tenaamgesteld is, geldt een verbod voor het rijden op de weg. Om de WOK-status op te heffen moet u, na ontvangst van de kentekencard of het bewijs van inschrijving en het herstel van bovengenoemde aspecten, het voertuig voor eencontrolekeuring aanbiedenbij de RDW.”
2.4.
Op 30 november 2017 is door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) een rapport ‘Onderzoek waardebepaling’ opgesteld naar aanleiding van een fysieke schouw van de auto op 9 november 2017 (hierna: het rapport van DRZ). DRZ heeft rekening gehouden met een waardevermindering door schade van € 19.779 (81%). Er is geen rekening gehouden met een schadeverleden.
2.5.
Belanghebbende heeft de auto - na volledig schadeherstel - verkocht op 31 mei 2018 voor € 35.999. Op de verkoopfactuur is vermeld dat de auto een schadeverleden heeft.
2.6.
Met dagtekening 28 maart 2019 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.916. Tevens heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 194 (hierna: de rentebeschikking).
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende (deels) gegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2019 heeft de inspecteur alsnog rekening gehouden met 100% aftrek van de schade, het onderhoudsboekenpakket van € 85 en de extra leeftijdskorting. Als gevolg hiervan is de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 25.768 en is de naheffingsaanslag verminderd naar € 2.933 en de belastingrente naar € 145. In verband met het gegronde bezwaar is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 254.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing over de kostenvergoeding, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.764, de rentebeschikking dienovereenkomstig verminderd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.068 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan haar vergoed.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Meer specifiek zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil.
I. Bestaat aanleiding voor een hogere vermindering van de handelsinkoopwaarde vanwege:
a. het WOK-stigma (35% van de handelsinkoopwaarde na aftrek schade) en/of;
b. de motorschade (€ 3.000)?
II. Dient de rentebeschikking te worden vernietigd in verband met schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel?
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 103.576 bedraagt, de (historische) bruto BPM € 25.815 en de XRAY koerslijstwaarde € 50.068. Evenmin is in geschil dat de begrote herstelkosten voor 100% in mindering komen op de waarde. Verder heeft belanghebbende er tijdens het onderzoek ter zitting bij het hof mee ingestemd dat voor wat betreft het schadeverleden van de auto na herstel daarvan alleen rekening dient te worden gehouden met de waardevermindering wegens het WOK-stigma van 35%.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag en vernietiging van de rentebeschikking.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Algemeen
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] Belanghebbende heeft voor het bepalen van de afschrijving gebruik gemaakt van een taxatierapport. Daarbij wordt in eerste instantie een waarde vastgesteld aan de hand van een koerslijst en vervolgens wordt daarop een bedrag aan waardevermindering als gevolg van schade in aftrek gebracht. Dit systeem is toegestaan. [3]
4.2.
Voorts heeft te gelden dat een begroting van de herstelkosten voor de handelaar niet zonder meer de waardevermindering vertegenwoordigt. Die begroting kan inzicht bieden in de aard van de beschadigingen. Voor de vraag wat de invloed daarvan is op de handelsinkoopwaarde moet rekening worden gehouden met alle van belang zijnde factoren. [4] Daarbij acht het hof van belang dat niet iedere euro aan herstelkosten zich vertaalt in een even grote invloed op de waarde van de auto. Voorts is van belang dat bij herstel van schade veelal ook normale gebruikssporen worden hersteld.
4.3.
Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten te stellen en - bij betwisting - aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling tot gevolg hebben ten opzichte van de handelsinkoopwaarde die volgt uit de gehanteerde koerslijst. [5]
Vraag I (waardevermindering)
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende het bewijs met betrekking tot de door haar gestelde schade in verband met (a) het WOK-stigma en (b) de motorschade heeft geleverd, overweegt het hof als volgt.
Ad. a (WOK-stigma)
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de aspecten die hebben geleid tot de WOK-status volledig zijn hersteld. De waardevermindering als gevolg van het WOK-stigma berekent belanghebbende op 35%. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM strijdig is met het Unierecht en daarom buiten toepassing dient te blijven en dat de waardevermindering van 35% dient te worden toegepast op de handelsinkoopwaarde na aftrek van schade en niet, zoals artikel 8, lid 3 Uitvoeringsregeling BPM voorschrijft, op de handelsinkoopwaarde na herstel van essentiële gebreken. Ter onderbouwing van haar stelling dat de auto vanwege het WOK-stigma een forse waardevermindering heeft ondergaan, heeft belanghebbende erop gewezen dat de auto, na volledige reparatie, ruim onder de koerslijstwaarde is verkocht (zie onder 2.5).
4.6.
De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende betwist. Hij is van mening dat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar bewijslast ten opzichte van de correctie vanwege het WOK-stigma.
4.7.
Het betoog van belanghebbende dat artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM strijdig is met het Unierecht faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021. [6] Uit de toepassing van artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM vloeit voort dat een waardevermindering als gevolg van schade pas kan worden bepaald nadat de essentiële gebreken aan de auto zijn hersteld. Indien een eerdere WOK-status nadelige gevolgen heeft ten aanzien van de waarde, omdat deze informatie openbaar blijft ook nadat de punten die hebben geleid tot de WOK-status zijn hersteld, dan kan daarmee rekening worden gehouden bij de waardebepaling ná reparatie. Het andersluidende standpunt van belanghebbende op dit punt dient te worden verworpen.
4.8.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting bij het hof bevestigd dat, in het geval het hof tot het oordeel komt dat artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM dient te worden toegepast, de rechtbank de waarde van de auto - en daarmee de naheffingsaanslag - niet te hoog heeft vastgesteld. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat de XRAY koerslijstwaarde € 50.068 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde na volledige reparatie van € 50.068, leidt een waardevermindering vanwege het WOK-stigma van 35% tot een handelsinkoopwaarde van € 32.544, dan wel van € 29.544 indien eveneens rekening wordt gehouden met de door belanghebbende gestelde motorschade van € 3.000. Niet gesteld of gebleken is dat na volledige reparatie van de auto nog sprake was van overige schade die van waardeverminderende invloed was. De waarde van € 29.544 is hoger dan de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 25.768 (voor de toepassing van de leeftijdskorting).
4.9.
Voor zover belanghebbende met haar betoog dat de auto een WOK 2-voertuig betreft heeft bedoeld te stellen dat de auto geen essentiële gebreken bevat in de zin van artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM, wordt dat betoog verworpen. Zoals de rechtbank in rov. 2.13 terecht heeft overwogen, wordt het onderscheid tussen WOK 1 en WOK 2 in de regeling van artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM niet gemaakt.
Ad. b (motorschade)
4.10.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een waardevermindering als gevolg van schade aan de motor. Deze schade is reeds door de taxateur vastgesteld en staat tevens op de aankoopfactuur vermeld met de mededeling “mit Unfall und Motorschaden”. Ook heeft de directeur van belanghebbende verklaard dat de motor “een tikkend geluid maakte en flink stond te schudden”. De kosten voor de aankoop van een vergelijkbare motor bedragen € 3.000, aldus belanghebbende.
4.11.
De inspecteur heeft betwist dat sprake is van motorschade.
4.12.
Het hof overweegt als volgt. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.8, leidt een extra aftrek van € 3.000 op de handelsinkoopwaarde wegens motorschade, wat daar ook van zij, niet tot een lagere waarde dan door de rechtbank is vastgesteld.
4.13.
De conclusie van het hof is dat de rechtbank de waarde van de auto - en daarmee de naheffingsaanslag - niet te hoog heeft vastgesteld en dat vraag I ontkennend dient te worden beantwoord.
Vraag II (rentebeschikking)
4.14.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt dat de rentebeschikking dient te worden vernietigd wegens - kort gezegd - schending van het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel herhaald. De inspecteur heeft betwist dat sprake is van een dergelijke schending.
4.15.
De rechtbank heeft omtrent de rentebeschikking het volgende overwogen:
2.18. Belanghebbende heeft gesteld dat de rentebeschikking vernietigd dient te worden omdat de naheffingsaanslag ruim anderhalf jaar na de aangifte is opgelegd. Zij beroept zich verder, onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2338, op het zorgvuldigheids-/vertrouwensbeginsel.
2.19.
Het beroep van belanghebbende op de in 2.18 genoemde uitspraak kan haar niet baten, nu de feiten en omstandigheden in die zaak te zeer verschillen van de onderhavige situatie. In die zaak is de naheffíngsaanslag bijna 3 jaar na de vooraankondiging opgelegd, terwijl bij belanghebbende de periode tussen de vooraankondiging (29 januari 2019) en de naheftingsaanslag (28 maart 2019) relatief kort is. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de periode tussen het gereedkomen van het rapport van DRZ (30 november 2017) en de vooraankondiging van de naheffingsaanslag te lang is, kan dit standpunt haar evenmin
baten. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het enkele tijdsverloop in dit geval niet de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat aan haar geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd en is ook overigens geen sprake van onzorgvuldigheid.
Van schending van het vertrouwensbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. De belastingrente is daarom terecht in rekening gebracht (…).”
4.16.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Tussenconclusie
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet BPM.
2.Artikel 10, lid 2, Wet BPM.
3.Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822.
4.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rov. 2.3.2.
5.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rov. 2.3.3.
6.Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, rov. 3.6.1 tot en met 3.6.7.