4.11.De rechtbank heeft het hierboven omschreven standpunt van belanghebbende terecht en op goede gronden verworpen. Het hof maakt de hierna opgenomen overwegingen van de rechtbank tot de zijne:
14. Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en dat eiser belastingplichtig is.
15. Tussen partijen staat ook het aantal m³ van eisers bouwwerken vast. Verder staat niet ter discussie dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van de legesaanslag de berekeningssystematiek zoals die is neergelegd in de Legesverordening 2018 en de Tarieventabel 2018 met bijlage heeft gevolgd.
16. Eiser is het niet eens met de wijze waarop verweerder de bouwleges heeft berekend. Hij bestrijdt niet de hoogte van het resterende bedrag aan leges (€ 912).
17. Volgens eiser is verweerder uitgegaan van onredelijk hoge en onjuist berekende bouwkosten. Eiser voegt daaraan toe dat zijn bouwwerken niet vallen onder de categorieën bouwwerken waarvan verweerder is uitgegaan, wat blijkt uit het grote verschil met de in de offerte van eiser genoemde kosten. Verweerder had bij de berekening van de bouwleges uit moeten gaan van de geraamde bouwkosten, zoals die ook blijken uit de door hem overgelegde offerte (laatste offerte: € 3.235.000 excl. BTW). De gehanteerde normkosten
(€ 5.824.158 excl. BTW) vormen geen reële afspiegeling van de werkelijke kosten of actuele prijzen. Eiser meent dat iedere onderbouwing ontbreekt. Dat leidt in dit geval tot een onredelijke en willekeurige heffing van belasting die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet beoogd kan hebben.
18. Het juridisch kader luidt, voor zover voor deze zaak van belang, als volgt.
19. In artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening 2018 is bepaald dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de Tarieventabel 2018.
20. In artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2018 is het volgende bepaald. Bij het bepalen van de hoogte van de leges voor bouwactiviteiten wordt uitgegaan van normkosten, zoals die staan vermeld in het overzicht dat bij de tarieventabel als bijlage is opgenomen.
Indien de normkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het hiervoor genoemde overzicht, worden de normkosten gelijkgesteld met een door de gemeente vast te stellen raming van de bouwkosten, zijnde de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk.
21. Ingevolge 2.3.1.1.1 van de Tarieventabel 2018 bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en wanneer de normkosten niet meer bedragen dan € 500.000, 35 ‰ van de normkosten met een minimum van € 200. Wanneer de normkosten meer dan € 500.000 bedragen, bedraagt het tarief 26,5 ‰ van de normkosten over het gedeelte van de normkosten dat de € 500.000 overschrijdt. Voor de eerste € 500.000 normkosten blijft het tarief uit 2.3.1.1.1 van toepassing, zo is bepaald in artikel 2.3.1.1.2.
22. In de bijlage Overzicht normkosten, behorende bij de Tarieventabel 2018, staat onder ‘5. Bedrijfsgebouwen’:‘5.17 Kantoren (vrijstaand)’ een bedrag van € 323 excl. BTW per m³ als normkosten genoemd en onder ‘8. Parkeerkelders’: ‘8.2 Parkeerkelder geheel onder de grond’ een bedrag van € 403 excl. BTW per m³ als normkosten.
23. De Legesverordening 2018, de Tarieventabel 2018 en de bijlage Overzicht normkosten zijn bekend gemaakt op 29 december 2017 door publicatie op de website van de gemeente Helmond .
24. Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
25. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat, overeenkomstig de eerste volzin van artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2018, de bij de Tarieventabel 2018 behorende bijlage Overzicht normkosten in dit geval voorziet in twee toepasselijke categorieën, omdat zowel het kantoor (vrijstaand) als de parkeerkelder (geheel onder de grond) uitdrukkelijk als zodanig worden genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van een geval, overeenkomstig de tweede volzin van artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2018, waarin de Tarieventabel 2018 en de daarbij behorende bijlage Overzicht normkosten niet voorziet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding om uit te gaan van normkosten gelijkgesteld met een door de gemeente vast te stellen raming van de bouwkosten, zijnde de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk.
26. Dat brengt de rechtbank op eisers stelling dat zijn bouwwerken redelijkerwijs niet geacht kunnen worden onder de genoemde categorieën te vallen, gezien het grote verschil tussen de normkosten en de begrote werkelijke bouwkosten. Daarmee stelt eiser dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
27. In de gemeente Helmond worden voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning leges geheven. Als heffingsmaatstaf voor het belastingjaar 2018 is in de Tarieventabel 2018 als uitgangspunt gekozen voor normkosten, te weten normkosten die zijn berekend op grond van het bij de Tarieventabel 2018 gevoegde normkostenoverzicht. Deze normkosten gelden voor alle belastingplichtigen die een aanvraag indienen voor de bouw van vergelijkbare werken.
28. Uit de op de zitting gegeven toelichting van verweerders gemachtigde begrijpt de rechtbank dat in het verleden in de gemeente Helmond de zogenaamde ROEB-lijst werd gehanteerd (een lijst voor de berekening van bouwkosten van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht met verschillende categorieën bouwwerken met een vast bedrag per m² of m³). Inmiddels is de gemeente Helmond overgestapt naar normkosten. Naar de rechtbank begrijpt, zijn deze normkosten niet rechtstreeks gebaseerd op de ROEB-lijst en/of op bouwkosten, maar (mede) ingegeven door de opbrengsten die gegenereerd moeten worden met de leges, dit met inachtneming van de opbrengstlimiet. Hoewel de normkosten niet direct zijn gebaseerd op bouwkosten, is het volgens verweerders gemachtigde wel zo dat de normkosten worden gelegd ‘langs de ROEB-lijst, bouwkostenboekjes en andere bij de gemeente Helmond bekende informatie’. Jaarlijks wordt bezien of actualisering van de normkostenlijst noodzakelijk is, zo lichtte verweerders gemachtigde op de zitting toe.
29. De rechtbank overweegt, dat de wetgever in formele zin de heffingsmaatstaf niet voor de gemeente heeft ingevuld. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174), heeft de wetgever aan de gemeente de bevoegdheid gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeente in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. De gemeentelijke wetgever heeft dus bij het bepalen van de heffingsmaatstaf veel vrijheid. De gemeentelijke wetgever mag voor de heffing het tarief afhankelijk maken van de bouwkosten, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Eisers veronderstelling dat de normkosten een reële afspiegeling zouden moeten vormen van de werkelijke bouwkosten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onjuist. Voor onverbindendverklaring is alleen plaats wanneer een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of een algemeen rechtsbeginsel. 30. De vorige overweging brengt mee dat het de gemeenteraad vrijstond om als heffingsmaatstaf te kiezen voor normkosten. Een dergelijke heffingsmaatstaf, zoals ook volgt uit de hiervoor genoemde rechtspraak van de HR, is niet in strijd met de wet of een algemeen rechtsbeginsel. Het vaststellen van normkosten op een bedrag dat aanzienlijk hoger ligt dan de werkelijke (bouw)kosten, betekent verder op zichzelf nog niet dat de rechter moet ingrijpen. Dat blijkt onder meer uit het arrest van de HR van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:689). 31. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.’