Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
4.De feiten
5.De omvang van het geschil
- de toepassing en uitleg van het finaal verrekenbeding (grief I);
- het bedrag dat de man aan de vrouw moet voldoen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (grief II);
- de (aanvullende) behoefte van de vrouw (grief III).
- de man ten behoeve van levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw moet betalen een bedrag van € 6.299,--, althans een door het hof te bepalen bedrag;
- de man ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 939.599,62 aan de vrouw moet voldoen, althans een door het hof te bepalen bedrag;
- te bepalen dat de man de werkelijke kosten van deze procedure draagt, en/of
6.De motivering van de beslissing
rechtbankheeft geen aanleiding gezien om in de bewoordingen van deze bepaling iets anders te lezen dan een finale verrekening met een 80/20 verdeling.
vrouwis het hier niet mee eens. Zij voert het volgende aan.
manvoert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft het door de man aan de vrouw te betalen bedrag ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bepaald op € 142.194,85. Hiertegen keert zich grief II van de vrouw.
hofhet volgende.
rechtbankheeft de partneralimentatie bepaald op € 1.397,-- per maand.
vrouwstelt dat de man aan haar een aanzienlijk hogere financiële bijdrage in haar levensonderhoud dient te voldoen. Zij betwist de door de rechtbank berekende huwelijksgerelateerde behoefte en aanvullende behoefte. Volgens haar bedraagt haar huwelijksgerelateerde en aanvullende behoefte € 6.299,-- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij die behoefte gewijzigd in een bedrag van € 6.245,--.
manbetwist de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefte. Hij ontkent dat de rechtbank met een fictief rendement heeft gerekend en betoogt dat partijen niet zo luxueus hebben geleefd als de vrouw doet voorkomen. Dat zit niet in hun aard. Ook betwist hij dat de vrouw niet kan werken. Volgens hem heeft zij nog tijdens de echtscheidingsprocedure in de winkel van hun dochter gewerkt en verleent zij thans mantelzorg aan haar oom.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft haar huwelijksgerelateerde behoefte op geen enkele wijze onderbouwd. De behoeftelijst waaraan zij refereert, is (anders dan een behoeftelijst bij de rechtbank, overgelegd bij brief van 25 januari 2018, waarbij de vrouw uitging van een behoefte van € 3.973,61) niet overgelegd. Evenmin heeft zij haar blote stelling dat zij niet (gedeeltelijk) kan werken, niet onderbouwd. Gezien de gemotiveerde betwisting door de man, had het op haar weg gelegen die stelling met verifieerbare bescheiden te onderbouwen. De enkele stelling en mondeling gegeven toelichting ter zitting daarop is onvoldoende. Dit betekent dat ook grief III faalt.