Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Spanje,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
13 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de toepassing van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de geldigheid van huwelijkse voorwaarden die volledige uitsluiting van elkaars vermogen inhielden. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Den Haag, terwijl de vrouw, verweerder in cassatie, incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de man en de vrouw beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat de aangevoerde klachten geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.M. Wesseling-van Gent, strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de man, waarmee de eerdere beslissingen van het hof in stand blijven.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter fungeerde. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van huwelijkse voorwaarden en de toepassing van redelijkheid en billijkheid in het civiele recht, met name in het personen- en familierecht.