ECLI:NL:HR:2015:307

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
14/01396
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de toepassing van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de geldigheid van huwelijkse voorwaarden die volledige uitsluiting van elkaars vermogen inhielden. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Den Haag, terwijl de vrouw, verweerder in cassatie, incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de man en de vrouw beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat de aangevoerde klachten geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, E.M. Wesseling-van Gent, strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de man, waarmee de eerdere beslissingen van het hof in stand blijven.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter fungeerde. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van huwelijkse voorwaarden en de toepassing van redelijkheid en billijkheid in het civiele recht, met name in het personen- en familierecht.

Uitspraak

13 februari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/01396
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], Spanje,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 366547 FA RK 10-3830 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juni 2011;
b. de beschikkingen in de zaak 200.091.593/01 van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2012 en 18 december 2013.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping in het principale en incidentele cassatieberoep.

3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 februari 2015.