Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5 De zaak in het kort
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 1 december 2020, met de daarin genoemde stukken, waarbij het hof het incidentele verzoek van de vrouw om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep heeft afgewezen;
- de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties en eiswijziging;
- de brief van de advocaat van de man van 30 december 2020;
- het H16-formulier van de advocaat van de man van 9 februari 2021;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
- de mondelinge behandeling op 16 juni 2021;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 24 juni 2021.
7.De beoordeling
EIGENDOM
- de man te veroordelen tot betaling van € 55.981,17 te vermeerderen met 4 procent rente;
- voor recht te verklaren dat de postzegelverzameling gemeenschappelijk eigendom van partijen is en de man te veroordelen de helft daarvan af te geven aan de vrouw;
- vast te stellen dat de vrouw ter aflossing van de hypothecaire geldleningen van partijen in totaal € 74.000,-- heeft voldaan en te bepalen dat de vrouw voor dit bedrag een vordering heeft op de gemeenschap, dan wel dat de man de helft van dit bedrag aan de vrouw moet vergoeden dan wel dat de vrouw dit bedrag mag verrekenen met enige vordering van de man;
- voor recht te verklaren dat de Philips tv en de Miele vaatwasser eigendom zijn van de vrouw en de man te veroordelen deze aan de vrouw af geven.
- bepaald dat de waarde van de spaarzeker-verzekering aan partijen ieder voor de helft toekomt;
- als wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [adres 1] te [woonplaats] gelast dat de onroerende zaak binnen een maand na het vonnis wordt getaxeerd door een door partijen in gezamenlijk overleg te kiezen makelaar, waarna de man tot vier maanden na datum taxatie de gelegenheid krijgt de woning tegen de getaxeerde waarde toegedeeld te krijgen onder de verplichting de vrouw te doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen en vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde daarna en de helft van de waarde van de van de spaarzeker-verzekering;
- voor recht verklaard dat de saldi van de rekeningen met de nummers eindigend op * [nummer 2] en * [nummer 1] aan de man toekomen en dat het saldo van de rekening met het nummer eindigend op * [nummer 3] aan de vrouw toekomt;
- voor recht verklaard dat de caravan gemeenschappelijk eigendom van partijen is en deze aan de man toegedeeld onder de verplichting daarvoor wegens overbedeling € 1.875,-- aan de vrouw te voldoen;
- de man veroordeeld om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 15.491,--;
- de vrouw veroordeeld om aan de man te voldoen een bedrag van € 34.932,67 en € 10.178,94 (minus het fiscale voordeel dat de man heeft genoten over de in dit bedrag opgenomen hypotheekrente);
- bepaald dat de door partijen overgelegde inboedellijsten dienen te worden samengevoegd waarna ieder van hen om beurten een daarop vermeld goed kiest, waarvan hij/zij eigenaar wordt, totdat alle goederen zijn verdeeld. De tv en vaatwasser maken onderdeel uit van deze lijst;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
vrouwverzoekt het hof vast te stellen dat partijen middels de akte van verdeling en levering van 13 juli 2020 waarin zij uitvoering hebben gegeven aan het vonnis van de rechtbank van 25 maart 2020, tot een definitieve afwikkeling zijn overgegaan, dat die notariële akte de afwikkeling van het volledige vonnis omvat en dat geen der partijen dus nog het recht heeft en/of de mogelijkheid heeft en/of belang heeft om in hoger beroep te komen van het vonnis van de rechtbank, omdat die afwikkeling onherroepelijk heeft plaatsgevonden. Het hof wordt verzocht voor recht te verklaren dat de man geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij het ingestelde beroep.
manis het daar niet mee eens. Voor de toelichting op zijn standpunt verwijst het hof naar zijn arrest van 1 december 2020. Zakelijk weergegeven beroept de man zich erop dat met de notariële akte de woning en de spaarzekerverzekering goederenrechtelijk zijn verdeeld en geleverd. Dit is conform hetgeen de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De man had geen keuze om niet mee te werken aan de uitvoering van het vonnis en de levering van de woning aan hem omdat in het vonnis onder 5.2 een reële executie was opgenomen en de woning anders aan derden zou worden verkocht en geleverd (zonder verdere inspraak/medewerking van de man). De man heeft meegewerkt aan het vonnis ervan uitgaande en door de notaris ervan overtuigd zijnde dat hij hierbij alle rechten met betrekking tot het hoger beroep zou behouden. Aan die verdeling wil de man ook niets veranderen in hoger beroep. Tijdens het passeren van de akte heeft de notaris nog uitdrukkelijk te kennen gegeven dat een hoger beroep ongeacht het passeren van de akte nog steeds mogelijk was c.q. doorgang zou vinden. De vrouw geef een verkeerde uitleg aan de bepaling “kwitanties/uitsluiting ontbinding” op pagina 7 van de akte. Partijen hebben slechts de goederenrechtelijke verdeling van de woning en de spaarzekerverzekering beoogd. Ook de notaris is van mening dat deze bepaling zich beperkt tot de levering en verdeling van de gemeenschappelijke woning en de spaarzekerverzekering. De man heeft op geen enkel moment zijn mogelijkheden in hoger beroep prijsgegeven.
hofoordeelt als volgt. Partijen hebben hiermee een geschil over hetgeen zij zijn overeengekomen en, in dat verband, over de uitleg van de akte van verdeling en levering. Uitleg dient plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158):
hofaan de beoordeling van de grieven toekomt, overweegt het in meer algemene zin als volgt.
rechtbankheeft bepaald dat de door partijen overgelegde inboedellijsten dienen te worden samengevoegd waarna ieder van hen om beurten een daarop vermeld goed kiest, waarvan hij/zij eigenaar wordt, totdat alle goederen zijn verdeeld. De tv en vaatwasser maken onderdeel uit van deze lijst. Partijen komen beiden in hoger beroep van de beslissing van de rechtbank over de inboedel.
vrouwwil uitgaan van de samengestelde lijsten die door partijen zijn ingebracht. Productie 11 van de man kan niet leidend zijn omdat de goederen niet voldoende gespecificeerd zijn zodat de vrouw niet weet waar de man het over heeft. Daar waar de man opmerkt dat de vrouw al goederen in haar bezit heeft, is dat onjuist. De slaapkamers van de kinderen moeten ook in de verdeling van de inboedel worden betrokken: de kamer van [dochter 2] kan aan de man worden toebedeeld en de kamer van [dochter 1] aan de vrouw.
manwil de inboedel verdelen conform de door hem als productie 11 overgelegde inboedelgoederenlijst. De gevorderde dwangsom moet worden afgewezen omdat de vrouw tot verdeling/afgifte van inboedelgoederen wil komen die zij reeds heeft meegenomen en omdat de man zich heeft ingespannen om tot een verdeling van de inboedel te komen. Een aanleiding voor een gebruiksvergoeding ontbreekt.
hofoverweegt als volgt. Partijen hebben beiden de verdeling van de inboedel aan het hof voorgelegd. In art. 1 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de inboedel partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoort. Dat de inboedel gemeenschappelijk is, is ook het standpunt van partijen. Daarvan dient het hof dus uit te gaan. Bij verdeling dienen partijen ieder een gelijke waarde van de (inboedel)zaken toegedeeld te krijgen. Bij de bepaling van de waarde gaat het niet om de aanschaf- of de vervangingswaarde van de inboedel maar om de waarde in het economisch verkeer. Over die waarde hebben partijen zich niet concreet uitgelaten, waardoor een verdeling waarbij beide partijen qua waarde een even groot deel van de inboedel krijgen, al niet mogelijk is. Partijen konden bovendien niet volstaan met het overleggen van een eigen inboedellijst; zij hadden per zaak op de stelling daarover van de ander moeten reageren, in het bijzonder of die zaak, zoals de ander stelt, wel tot de te verdelen inboedel behoort (en, als gezegd, wat de waarde daarvan dan is), in hoeverre de lijsten voorts overeenkomen (wat de tot de inboedel behorende zaken betreft) en of er overeenstemming is over de verdeling van de op de lijsten opgenomen zaken. Uit de afzonderlijke lijsten van partijen is dat voor het hof niet af te leiden. Het ligt ook op de weg van partijen om geschilpunten voldoende concreet naar voren te brengen (daarvan is wat de inboedel betreft, dus geen sprake). De vaststelling van de verdeling van de inboedel, zoals door de man verzocht, is daardoor niet mogelijk (petitum, pt. A13). Gelet op het voorgaande dienen, zoals de rechtbank ook heeft beslist, de door partijen overgelegde inboedellijsten (nog steeds) te worden samengevoegd waarna ieder van hen om beurten een daarop vermeld goed kiest, waarvan hij/zij eigenaar wordt, totdat alle goederen zijn verdeeld. Op de tv en vaatwasser (petitum man, pt. A9 en A10) wordt hierna nog afzonderlijk ingegaan.
rechtbankheeft de vordering van de man afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij de aflossing uit eigen middelen heeft voldaan. De man komt echter geen vorderingsrecht op de vrouw toe op grond van art. 3 lid 6 van de samenlevingsovereenkomst, art. 3:172 BW, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatige daad en de redelijkheid en de billijkheid.
mankomt met de grieven II tot en met VII op tegen de afwijzing van zijn vordering dat de vrouw hem de helft van € 214.000,-- moet vergoeden voor de aflossing van het overbruggingskrediet van partijen met privévermogen. De man beroept zich er op dat hem een vergoedingsrecht toekomt (hij verwijst daartoe naar Hoge Raad 21 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU8938 (mvg, pt 46)).
vrouwvoert verweer. Uit art. 1 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst blijkt niet dat partijen ook vorderingsrechten hebben op elkaar, ten aanzien van de door de man gedane investeringen in de gezamenlijke woning. De gelden die partijen hebben geïnvesteerd in de gezamenlijke woning, zijn gemeenschappelijk geworden. Het vermogen van partijen is opgegaan in een gemeenschappelijk goed, “te weten de gemeenschappelijke woningen” (mva, pt. 118). De man heeft ook geen vergoedingsrecht. Vergoedingsrechten vloeien voort uit overeenkomst of uit de wet. Er is hier geen overeenkomst die een vergoedingsrecht vaststelt. Er zijn ook geen wettelijke bepalingen die partijen een vergoedingsrecht toekennen (mva, pt. 121). De vrouw had de overwaarde van haar woning geïnvesteerd in de woning van de man “vanaf dat moment de woning van partijen” (mva, pt. 122). Als partijen ten aanzien van de investeringen een verrekenvordering hadden willen overeenkomen, dan hadden zij dat met elkaar moeten regelen. Ook de verklaring van de notaris biedt geen bewijs voor de stelling van de man dat partijen verrekenvorderingen zijn overeengekomen. Als er al een vordering zou zijn, dan is deze in 2004 ontstaan en in 2009 verjaard. De aflossing van het overbruggingskrediet valt niet onder art. 3 lid 6 van de samenlevingsovereenkomst. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid door de man, is in strijd met de keuzes die partijen zelf bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst hebben gemaakt. Ook het beroep op een natuurlijke verbintenis gaat niet op. Daarmee zou de man de verjaring omzeilen. De betaling is bovendien al door de man verricht. De man dient te bewijzen dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de man. De man heeft dat niet bewezen. Deze vordering is bovendien eveneens verjaard.
hofoverweegt als volgt.
vrouwuit de eerste aanleg als volgt (deze verweren komen deels overeen met die in hoger beroep).
manheeft daartegen het volgende aangevoerd. Het is altijd de bedoeling geweest dat de geïnvesteerde bedragen zouden komen bij degene die het geld heeft geïnvesteerd. Er is geen sprake van een wirwar bij de financiën. Puur voor de pasjes is er een e/o-rekening geopend. De bedoeling van partijen was ook niet om samen vermogen op te bouwen. Er is geen sprake van “knikkers die door elkaar zijn gaan lopen”. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over hun samenleving. De vrouw heeft niet de hoofdzorg voor de kinderen gehad. Partijen vonden niet dat al het vermogen gezamenlijk was. Er is tijdens de relatie altijd een duidelijke scheiding geweest van de financiën. De financiën van de vrouw bestonden uit de inkomsten van haar winkel en vanuit deze winkel zijn er nooit inkomsten van zakelijk naar privé gevloeid. Er heeft geen vermenging plaatsgevonden.
rechtbankheeft de vordering van de man afgewezen omdat er geen wettelijk vergoedingsrecht geldt en partijen voor deze investering in hun samenlevingsovereenkomst geen regeling hebben getroffen. Art. 3 lid 6 van de samenlevingsovereenkomst geldt niet ten aanzien van de woning aan de [adres 2] omdat dit geen gezamenlijk te bewonen (of bewoonde) woning was.
manop tegen de afwijzing van zijn vordering ter zake van de aflossing op de lening van de woning aan de [adres 2] . De man voert ter toelichting het volgende aan.
vrouwvoert verweer. Als al juist is dat is afgelost met privévermogen, dan ontbreekt de grondslag voor de vordering. De vordering kan niet zijn gebaseerd op art. 3:172 BW. Ook een beroep op art. 6:6 juncto 6:10 BW gaat niet op. De man heeft geen gezamenlijke schuld betaald. Hij heeft een deel van de koopprijs van de woning betaald. De koopprijs is geen schuld. Ook een beroep op de samenlevingsovereenkomst gaat niet op. Deze is aangegaan na de aanschaf van genoemde woning. Er is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankoverweegt dat de man niet heeft betwist dat de vrouw vanuit haar vermogen € 74.000,-- heeft afgelost op de bestaande hypotheeklening(en) van partijen. De man dient daarin voor de helft bij te dragen dus voor € 37.000,--. Omdat de man een vordering ter zake van zijn aflossing (rov. 4.16 van het bestreden vonnis) heeft op de vrouw van € 21.509,--, moet de man na verrekening nog een bedrag van € 15.491,-- aan de vrouw voldoen.
mankomt met grief X op tegen het oordeel van de rechtbank. Hij voert ter toelichting het volgende aan.
vrouwvoert verweer. De man erkent dat de vrouw deze aflossing heeft gedaan. Hij kan daar niet meer op terugkomen. Zij heeft wel degelijk door overlegging van de afschriften bewezen dat zij een bedrag van € 74.000,-- heeft betaald.
hofoverweegt als volgt.
- op 21 oktober 2016 met omschrijving ‘ [omschrijving 1] ’ € 10.000,--
- op 26 april 2017 met omschrijving ‘ [omschrijving 2] ’ € 10.000,--
- op 7 oktober 2015 met omschrijving ‘Vrijwillige extra’ € 15.000,--
- op 1 december 2015 met omschrijving ‘Vrijwillige extra’ € 6.000,--
- op 16 mei 2016 met omschrijving ‘Vrijwillige extra’ € 10.000,--.
rechtbankheeft geoordeeld dat de polis spaarzeker-verzekering een eenvoudige gemeenschap is waarvan partijen ieder voor de helft eigenaar zijn. Omdat partijen geen vergoedingsrechten zijn overeengekomen, heeft de man geen recht op teruggave van zijn investering hierin en komt de waarde bij verdeling hen ieder voor de helft toe. De rechtbank heeft de polis spaarzeker-verzekering aan de man toegedeeld als hij de woning overneemt onder de verplichting de helft van de waarde van deze verzekering op dat moment aan de vrouw te vergoeden.
mankomt met grief XI op tegen dit oordeel van de rechtbank. Hij voert ter toelichting het volgende aan.
Subsidiairkan de vrouw hooguit aanspraak maken op de helft van de waardevermeerdering over de periode 24 november 2015 tot en met 1 december 2017 als de vrouw de helft van de betaalde premie aan de man vergoedt.
Meer subsidiairheeft de vrouw hooguit recht op de helft van de waarde per november 2017 minus de waarde op het moment dat partijen de verzekering samen aangingen.
Uiterst subsidiairheeft de vrouw recht op de helft van de waarde van de polis op datum verdeling van de woning en de polis minus de aanvangswaarde van de polis en de helft van de betaalde premies in de periode van november 2017 tot datum verdeling.
vrouwvoert als verweer en ter toelichting op haar grief – dat de man vanaf juni 2018 de premie niet meer heeft betaald en de vrouw daardoor schade heeft geleden – het volgende aan.
hofoverweegt als volgt. Niet in geschil is dat de polis een eenvoudige gemeenschap vormt (de grief van de man betreft de gerechtigdheid tot de waarde van de polis). Ook is er geen grief gericht tegen de toedeling van de polis aan de man, die inmiddels al gevolgd is door een akte van verdeling en levering (van 13 juli 2020, waarover hiervóór). De man heeft de spaarzeker-verzekeringspolis op 1 juli 1998 afgesloten. Op 1 november 2003 is de polis gewijzigd in die zin dat beide partijen verzekeringnemer zijn geworden en als zodanig op de polis staan vermeld (en is de polis gemeenschappelijk geworden). De polis vertegenwoordigde op dat moment een waarde van € 40.232,--. Ook voor de polis geldt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8938 (waarover reeds hiervóór) volgt dat de man bij die verdeling, recht heeft op vergoeding door de gemeenschap van € 40.232,--. In zoverre slaagt de grief van de man. Hetgeen na aftrek van die vergoeding van de waarde van de polis resteert, komt ieder naar evenredigheid van zijn aandeel in de gemeenschap (hier zijn de aandelen gelijk) en dus bij helfte toe.
rechtbankheeft de vordering van de man ter zake van eigenaarslasten van de woning aan het [adres 1] toegewezen over de periode maart 2018 (omdat de vrouw ter zitting heeft gesteld dat partijen de samenleving in februari 2018 feitelijk hebben beëindigd) tot en met april 2019, voor € 10.178,84. De vrouw heeft erkend dat zij de helft van de door de man betaalde lasten van de woning van € 1.454,12 per maand dient te dragen (de berekening luidt dan als volgt: (14 maanden x 1.454,12) : 2. In het dictum heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld het bedrag van € 10.178,84 aan de man te voldoen “minus het fiscale voordeel dat de man heeft genoten over de in dit bedrag opgenomen hypotheekrente”.
vrouwvoert als verweer en ter toelichting op haar grief III– dat zij ten onrechte gehouden is de helft van de hypothecaire lasten, eigenaarslasten en premie van de spaarzeker-verzekering te voldoen alsmede dat van de werkelijk betaalde kosten moet worden uitgegaan – het volgende aan.
manop tegen de periode waarover de rechtbank de vordering heeft toegewezen, te weten
maart 2018 tot en met april 2019en het oordeel dat het fiscaal voordeel dat de man heeft genoten op het aan de man toegekende bedrag in mindering strekt. Ter toelichting voert de man in de kern genomen aan dat de ingangsdatum voor vergoeding van de door de man betaalde termijnen 1 oktober 2017 dient te zijn en niet 1 maart 2018, omdat de samenleving in november 2017 is geëindigd. De man verwijst naar art. 6 van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw kan zich niet beroepen op art. 8 van de samenlevingsovereenkomst. Daarin staat het volgende “(…) Indien tussen partijen verschil van mening bestaat wanneer de samenleving is geëindigd, wordt deze geacht te zijn geëindigd op de dag, waarop een van hen bij aangetekend schrijven te kennen geeft de samenleving als geëindigd te beschouwen.”.
hofoverweegt als volgt. Gelet op het bepaalde in art. 6:10 BW en nu de man met uitsluiting van de vrouw de woning bewoont, gaan, in hun onderlinge verhouding, de eigenaarslasten van de woning alleen de man aan. In zoverre slaagt de grief van de vrouw en zal het vonnis op dit punt worden vernietigd. Uitzondering hierop zijn de aflossing op de hypothecaire geldlening en de premie spaarzeker-verzekering, nu daarmee vermogen wordt opgebouwd en de vrouw daar ook in deelt. Dat de vrouw erkent dat zij jegens derden verantwoordelijk is voor betaling van de hypothecaire lening en de Spaarzeker-verzekering maakt het voorgaande niet anders.
rechtbankheeft geoordeeld dat gesteld noch gebleken aan wie de caravan, tv en vaatwasser zijn geleverd en om die reden niet kan worden vastgesteld wie daarvan eigenaar is zodat deze geacht worden gemeenschappelijk eigendom te zijn. Partijen kunnen de tv en de vaatwasser bij de verdeling van de inboedel betrekken. De rechtbank heeft de caravan aan de man toegedeeld onder de verplichting daarvan de helft van de dagwaarde te vergoeden, ofwel een bedrag van € 1.875,--.
manop tegen dit oordeel. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
“[de man] is de koopovereenkomst gaan tekenen”.Hieruit blijkt duidelijk aan wie de caravan is geleverd.
vrouwvoert als verweer en ter toelichting op haar grief – dat de caravan voor een bedrag van € 3.750,-- aan de man wordt toegedeeld – het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft de woning aan het [adres 1] – kort gezegd – toegedeeld aan de man tegen de getaxeerde waarde. Daarnaast heeft de rechtbank in rov. 3.4 overwogen dat de man zijn aanvankelijke vordering tot veroordeling van de vrouw tot betaling van € 23.121,93 ter zake van overige verrekenposten niet meer heeft opgenomen in zijn laatste akte om welke reden de rechtbank die vordering buiten beschouwing laat.
manop tegen de wijze van toedeling van de woning aan hem en de afwijzing van zijn vordering van € 23.121,93. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
vrouwvoert als verweer en ter toelichting op haar grief – dat de woning is toegedeeld aan de man – het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft de vordering van de vrouw afgewezen omdat de vrouw stelt noch onderbouwt welke schade zij concreet lijdt en niet duidelijk maakt dat en op grond waarvan het redelijk is de vergoeding gelijk te stellen aan de (helft van de) huurwaarde.
vrouwtegen dit oordeel van de rechtbank. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manvoert verweer. De vrouw heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij schade heeft geleden en zo ja welke schade zij zou lijden. Ook heeft zij nagelaten correcte stellingen in te nemen over de verschuldigdheid en de hoogte van een dergelijke vergoeding. De vrouw heeft er zelf voor gekozen zonder betaling langere tijd bij haar zus te wonen. Daardoor heeft zij geen schade geleden.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft art. 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst toegepast en de vordering van de man ten aanzien van de kosten van de huishouding toegewezen tot een bedrag van € 34.932,36.
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank dat zij uit hoofde van art. 3 van de samenlevingsovereenkomst iets verschuldigd is aan de man.
manheeft verweer gevoerd.
rechtbankhoudt het ervoor dat de postzegels aan de man, die postzegels verzamelt, zijn geleverd en dat hij om die reden de eigenaar van de postzegelverzameling is. De vrouw heeft dus geen recht op de helft daarvan.
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank dat de postzegels zijn geleverd aan de man en dat hij om die reden eigenaar is van de verzameling.
manvoert verweer. De postzegelverzameling valt niet onder art. 1 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst. De man heeft van kinds af aan een postzegelverzameling. De waarde van deze verzameling is enkel en alleen ontstaan door uitbreiding van die verzameling. De man heeft hobbymatig postzegels ingekocht en verkocht. Ook uit jurisprudentie volgt dat de verzameling niet onder inboedel valt. Bij het aangaan van de samenlevingsovereenkomst is ten overstaan van de notaris expliciet besproken dat deze verzameling van de man was en bleef. De verzameling hoeft dus niet verdeeld of verrekend te worden. De man verwijst naar artikel 1 lid 3 a en b van de samenlevingsovereenkomst. Er is sprake van een verzameling van kunstwetenschappen of geschiedkundige aard als bedoeld in art. 3:5 BW. De postzegels zijn betaald met privévermogen van de man. De man betwist de door de vrouw gestelde waarde van de verzameling.
hofoverweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij veel van postzegels weet en filatelist is. Dit is het hof ook gebleken blijkens de gedetailleerde verklaringen die de man heeft gegeven over de aard van de verzameling (Duitse oorlogszegels), zijn niet-betwiste verklaring dat hij al van jongs af aan postzegels verzamelt, zijn kennis van eerste dag enveloppen en de prijsontwikkelingen op de postzegelmarkt (ook voor bijzondere collecties). De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling slechts verklaard dat zij er “op een gegeven moment wel klaar mee was”, omdat de postzegelverzameling veel tijd van de man in beslag nam. Het hof is het daarmee voldoende duidelijk geworden dat, zoals de rechtbank overweegt, de postzegels aan de man, die de postzegels verzamelt, zijn geleverd en dat hij om die reden de eigenaar van de postzegelverzameling is. De postzegelverzameling behoeft daarom niet te worden verdeeld. De grief van de vrouw faalt. Vordering 7 van het petitum van de vrouw wordt afgewezen.
rechtbankheeft geoordeeld dat en/of-rekeningen oorspronkelijk niet op naam van beide partijen stonden maar op naam van één van hen en dat uit de stukken blijkt dat de en/of-rekeningen eindigend op * [nummer 2] en * [nummer 1] met name door de man uit zijn privé inkomen werden gevoed en die eindigend op * [nummer 3] door de vrouw. De rechtbank heeft om die reden bepaald dat de saldi van eerstgenoemde twee rekeningen ten goede komen aan de man en die van de derde aan de vrouw.
vrouwop tegen dit oordeel, waar het de rekeningen * [nummer 2] en [nummer 1] betreft. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manvoert verweer. De vrouw onderbouwt haar stellingen niet. De rekeningen werden niet gevoed door inkomsten van de vrouw of uit haar vermogen. De door de vrouw in het geding gebrachte cijfers zijn onvolledig. Gedurende de eerste 15 jaar van hun relatie hadden partijen geen gezamenlijke c.q. en/of rekeningen. Pas vanaf 2015 zijn deze rekeningen geopend zodat partijen twee passen ter beschikking hadden.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft de woning aan het [adres 1] toegedeeld aan de man tegen de getaxeerde waarde onder de verplichting de vrouw te doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen en vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde daarna en de helft van de waarde van de spaarzeker-verzekering.
vrouwop tegen de toedeling van de woning aan de man. Zij voert ter toelichting het volgende aan.
manvoert verweer. De woning is, doordat geen rekening is gehouden met vergoedingsrechten die de man jegens de vrouw had met betrekking tot deze woning, voor een te hoge waarde aan hem toegedeeld. De man is vorig jaar zijn baan verloren na een ziekteperiode die is veroorzaakt door de mishandeling door de (familie van de) vrouw. De vrouw heeft de man onder dreiging van reële executie gedwongen om de woning aan zich toe te laten komen. Doordat de man er vervolgens financieel slecht voorstond, had hij geen andere keuze dan de woning te koop aan te bieden. De man is van mening dat de tussen partijen overeengekomen prijs de prijs is voor de woning die tussen partijen dient te worden aangehouden. De woning staat inmiddels voor € 549.000,-- te koop. De man heeft kosten moeten maken om een eventuele verkoopopbrengst te realiseren. Het ziet er niet naar uit dat de man een verkoopopbrengst gaat realiseren van € 505.000,--.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankoverweegt dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij € 43.018,-- heeft afgelost vanaf de en/of-rekening eindigend op * [nummer 2] en dat deze rekening met name door hem is gevoed, dat de vrouw slechts in geringe mate bedragen op deze rekening heeft gestort. “De vrouw dient dan ook de helft van dat bedrag en wel € 21.509,-- te dragen” (vs rov. 4.15). De man dient in de vordering van de vrouw van € 74.000,-- “voor de helft bij te dragen dus voor € 37.000,--. De man heeft (…) ter zake zijn aflossingen een vordering van € 21.509,-- op de vrouw. Na verrekening dient de man dus nog € 15.491,-- aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal dit bedrag bepalen.” (vs rov. 4.17). In het dictum heeft de rechtbank de man veroordeeld dit bedrag aan de vrouw te voldoen.
vrouwop tegen dit oordeel van de rechtbank. Zij verzoekt (petitum sub 10) de man te veroordelen het bedrag van € 21.509,-- aan de vrouw te betalen. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manberoept zich op de “door hem in eerste aanleg in het geding gebrachte bankafschriften” en op productie 22 bij zijn memorie van grieven (voor de aflossingen van € 23.500,--) en op productie 23 bij zijn memorie van grieven (voor de aflossingen van € 19.518,--). De vrouw kan niet volstaan met een ongemotiveerde betwisting. De vrouw dient ten minste aan te geven waarom hier geen sprake zou zijn geweest van een aflossing c.q. waar het bedrag dan voor zou zijn aangewend en hoe het kan dat exact hetzelfde bedrag van € 23.500,-- is afgelost op de hypotheek. De aflossingen zijn niet gedaan uit gemeenschappelijke inkomsten c.q. gemeenschappelijk eigendom. De man stelt in totaal € 43.017,98 te hebben afgelost.
hofoverweegt als volgt. Met de stukken uit de eerste aanleg heeft de man op het oog hb prod. 4 (prod. 29), (voor het bedrag van € 23.500,--) en prod. 30 voor het bedrag van 19.518,--). Deze producties komen overeen met de producties 22 en 23 waarop de man heeft gewezen in hoger beroep.
vrouwvoert het volgende aan. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.18 haar vordering vanwege haar investering van ongeveer € 70.000,-- (“door de rechtbank genoemd € 55.981,17”, mvg, pt. 103) afgewezen. De investering betreft een aflossing van een hypotheekschuld op de woning van de man aan de [adres 4] en een aflossing van een studieschuld van de man. Indien het hof van mening is dat de vrouw op welke grondslag dan ook enig bedrag aan de man dient terug te betalen, verzoekt de vrouw het hof om de man dan ook te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 70.000,-- aan de vrouw. De man is daardoor ongerechtvaardigd verrijkt, doordat zijn schuld met € 70.000,-- is afgenomen. De vrouw is daardoor verarmd. “In eerste aanleg zijn reeds bewijsstukken overgelegd van deze betaling” (mvg. pt. 103).
manvoert verweer. De man ontkent dat de vrouw een investering van € 70.000,-- heeft gedaan in zijn woning en/of op zijn studieschuld. De door de vrouw overgelegde bewijsstukken zijn geen bankafschriften maar lijken Excel-sheets waar de vrouw verschillende bedragen op heeft aangegeven. Dat kan niet als bewijs dienen. De man heeft navraag gedaan bij de Rabobank, maar er zijn destijds geen aflossingen gedaan, althans daar is geen informatie over terug te vinden. De vrouw toont niet aan dat de man ongerechtvaardigd is verrijkt en zij verarmd. Voor de rechtbank heeft de man zich ook verweerd tegen de vordering van de vrouw van € 55.981,17. Bij gelegenheid van de comparitie voor de rechtbank heeft hij verklaard: “ik kan mij niet herinneren wat met het geld is gebeurd, zo’n € 55.000,-- dat mevrouw heeft verkregen naar aanleiding van de transactie met betrekking tot haar eigen woning (…) ik betwist dat mevrouw geïnvesteerd zou hebben in de woning.” En verder: “er wordt betwist dat mevrouw een dergelijk bedrag heeft voldaan (…). Meneer kan het zich niet herinneren.”
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft nagelaten duidelijk te maken hoe zij uitkomt op het bedrag van ongeveer € 70.000,--. De vrouw refereert aan rov. 4.18 van het vonnis van de rechtbank, maar daar gaat het niet om een vordering van “ongeveer € 70.000,--", maar om een door de vrouw ingestelde vordering van € 55.981,17. Van dat laatste bedrag zal het hof dus uitgaan. Dit bedrag betreft voorts alleen de beweerde aflossing van de hypotheek. Ook dat blijkt uit rov. 4.18. De vordering vanwege een of andere aflossing van een studieschuld, die door de man is betwist, zal worden afgewezen. Het bedrag van de vordering is niet gespecificeerd en of deze vordering in eerste aanleg ook is ingesteld en zo ja wat de beslissing van de rechtbank daarop was, heeft de vrouw evenmin duidelijk gemaakt (zodat de verwijzing naar bewijsstukken uit de eerste aanleg ook ontoereikend is; de vrouw had dan een vindplaats moeten noemen in het naar schatting meer dan 1.500 pagina’s tellende dossier).