In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant over de WOZ-waarde van een woning in de gemeente Meierijstad. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 192.000 per 1 januari 2018. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de waarde te hoog is vastgesteld en concludeert hij tot een WOZ-waarde van € 182.000. De heffingsambtenaar verdedigt de beschikking en stelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2021 in 's-Hertogenbosch zijn belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar verschenen. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, wat zijn procespositie zou hebben benadeeld. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet alle relevante gegevens heeft verstrekt, wat leidt tot de conclusie dat belanghebbende pas in de beroepsfase een gefundeerd oordeel kon vormen over de vastgestelde waarde.
Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De kosten van het beroep worden niet vergoed, omdat belanghebbende geen kosten heeft aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen.