ECLI:NL:GHSHE:2021:3242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
20-001150-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en schuldheling tijdens de coronarellen in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en schuldheling tijdens de rellen die plaatsvonden op 25 januari 2021 in 's-Hertogenbosch. De verdachte heeft zich aangesloten bij een groep relschoppers die zich verzamelde bij het Esso-tankstation aan de Van Grobbendoncklaan, waar al snel geweld tegen goederen werd gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de mogelijkheid om zich van de groep te distantiëren, bewust heeft gekozen om deel uit te maken van de groep en zo een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de rellen, grotendeels toegewezen, met de verdachte als hoofdelijk aansprakelijke partij voor de schadevergoeding. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukt, vooral gezien de context van de coronamaatregelen die ten tijde van de rellen golden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001150-21
Uitspraak : 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-025793-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 2001,
wonende te [woonadres] ,
volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep thans uit anderen hoofde verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ (feit 1) en ‘schuldheling’ (feit 2 subsidiair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 175 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de politierechter beslissingen genomen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 15] is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is deze vordering in hoger beroep niet aan de orde.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn door de politierechter gedeeltelijk toegewezen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij de vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 13] zijn door de politierechter toegewezen, exclusief de gevorderde BTW. Deze benadeelde partijen hebben in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, waardoor hun vorderingen van rechtswege, eveneens slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. Deze benadeelde partij heeft in hoger beroep niet te kennen gegeven dat zij haar vordering wenst te handhaven, waardoor haar vordering van rechtswege, slechts voor zover deze is toegewezen, aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, bewezen zal verklaren hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 8] (te weten tot de respectievelijke bedragen van € 689,90, € 155,00, € 725,62,
€ 1.025,69, € 5.291 en € 450,00).
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 9] Casino), en [benadeelde partij 11] is geconcludeerd tot toewijzing tot de respectievelijke bedragen van € 2.985,28, € 2.232,00 en € 5.881,84.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 2] is geconcludeerd dat deze vorderingen, nu deze benadeelde partijen in hoger beroep niet te kennen hebben gegeven dat zij hun vorderingen wensen te handhaven, zullen worden toegewezen conform de beslissing van de politierechter (te weten tot de respectievelijke bedragen van € 920,39, € 2.412,54, en € 150,00). Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] is geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 500,00.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van deze benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof telkens zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, nu er sprake is van groepsaansprakelijkheid, alsmede dat de toe te wijzen bedragen telkens worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsook dat telkens ten behoeve van de slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof de verdachte vrij zal spreken van het tenlastegelegde onder feit 1. Indien het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde, dan is verzocht die bewezenverklaring te beperken tot de locatie Visstraat te ’s-Hertogenbosch. Met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de verdediging geen inhoudelijk verweer gevoerd. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend de vorderingen van de benadeelde partijen die betrekking hebben op de locatie Visstraat te ’s-Hertogenbosch toewijsbaar zijn. De overige vorderingen van de benadeelde partijen zijn in de visie van de verdediging niet toewijsbaar, nu voor die locaties geen bewezenverklaring ter zake van openlijke geweldpleging kan volgen.
Uiterst subsidiair heeft de verdediging enkele algemene en specifieke verweren gevoerd ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoedingen van de benadeelde partijen, op de gronden zoals nader vermeld in het toegezonden schriftelijk standpunt, zoals dat in eerste aanleg naar voren is gebracht en dat in hoger beroep ten overstaan van het hof is herhaald.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg(en), te weten de straten:
– de Van Grobbendoncklaan en/of
– de Graafseweg en/of
– het Hinthamereinde en/of
– de Hinthamerstraat en/of
– de Markt en/of
– de Pensmarkt en/of
– de Hooge Steenweg en/of
– de Visstraat,
in elk geval een of meerdere straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of op (een) voor het publiek toegankelijke plaats(en), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen, te weten:
– een of meerdere (winkel)ruit(en) en/of
– een of meerdere (winkel)pand(en) en/of
– (winkel)inventaris en/of
– een of meerdere voertuig(en) en/of
– een of meerdere fiets(en) en/of
– een of meerdere verkeersbord(en) en/of
– openbare werken, prullenbakken en/of straatlantaarns, en/of straatwerken,
in elk geval enig goed, door:
– stenen en/of voorwerpen tegen een of meerdere (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te gooien en/of te slaan en/of
– tegen een of meerdere (winkel)ruiten en/of (winkel)panden te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of
– winkelinventaris te vernielen en/of te beschadigen en/of
– een of meerdere voertuigen omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en/of
– een of meerdere fietsen te vernielen en/of te beschadigen en/of
– (zwaar) vuurwerk af te steken en/of
– een of meerdere goederen in brand te steken en/of
– een of meerdere verkeersborden uit de grond te trekken en/of te verplaatsen;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aansteker (Zippo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [winkel 1] Visstraat, heeft weggenomen in/uit de [winkel 1] Visstraat, gelegen aan de Visstraat [ nummer 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aansteker (Zippo), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2 primair
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, reden waarom hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, openlijk, op of aan de openbare wegen, te weten de Van Grobbendoncklaan en de Graafseweg en het Hinthamereinde en de Hinthamerstraat en de Markt en de Pensmarkt en de Hooge Steenweg en de Visstraat, in elk geval een of meerdere straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten:
– meerdere (winkel)ruiten en
– meerdere winkelpanden en
– meerdere voertuigen en
– een fiets,
in elk geval enig goed, door:
– stenen en/of voorwerpen tegen meerdere (winkel)ruiten te gooien en/of te slaan en
– een of meerdere voertuigen omver te duwen en/of omver te gooien en/of te vernielen en/of te beschadigen en
– een fiets te vernielen of te beschadigen en
– (zwaar) vuurwerk af te steken en
– een of meerdere goederen in brand te steken;
2.
hij op 25 januari 2021 te ’s-Hertogenbosch, een aansteker (Zippo), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal opgenomen in het einddossier van de politie, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoek Ciales, nummer OB1R021013, bestaande uit:
  • een eindproces-verbaal met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 305, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, gesloten d.d. 11 maart 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen;
  • een schadedossier deel 1 met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 273, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , brigadier van politie, gesloten d.d. 15 maart 2021;
  • een schadedossier deel 2 met doorgenummerde dossierpagina’s 274 tot en met 615;
  • een aanvullend schadedossier met doorgenummerde dossierpagina’s 616 tot en met 640.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2021, dossierpagina’s 6-16 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 6)
In dit proces-verbaal worden de ongeregeldheden die plaatsvonden op maandag 25 januari 2021 in de binnenstad van de gemeente 's-Hertogenbosch beschreven. Als leidraad werd hierbij gebruikt de meldingen die vastgelegd werden door de Gemeenschappelijke Meldkamer van de politie-eenheid Oost-Brabant. Alle in dit proces-verbaal genoemde wegen zijn gelegen in de gemeente 's-Hertogenbosch.
Eerste meldingen berichten 12:13 uur
Op maandag 25 januari 2021 vanaf 12:13 uur kwamen bij de meldkamer van de politie-eenheid Oost-Brabant meerdere telefonische meldingen binnen dat er opgeroepen werd om die avond te gaan rellen. De tekst van één zo'n bericht werd doorgestuurd naar de meldkamer:
"20:00 uur Esso
parkeerplaats IJzere Vrouw denbosch” (…).
AVONDKLOK!!! Geen praatjes meer.
Gewoon komen!!!!! OUD EN NIEUW HERBELEVEN
WEES ERBIJ"
Opgemerkt wordt dat er in de nacht van oud op nieuw, 2020/2021 reeds rellen plaatsvonden in de Graafsewijk in 's-Hertogenbosch.
Gedurende de middag werden meerdere soortgelijke meldingen door de meldkamer ontvangen. Deze berichten die opriepen om te verzamelen zouden via
social media(Snapchat) verspreid worden. Er werd daarbij verzocht om wapens en zwaar vuurwerk mee te nemen. De Esso gelegen aan de Van Grobbendoncklaan werd als verzamelplek genoemd.
(dossierpagina 7)
19:29 uur
Een van de melders bij de meldkamer gaf omstreeks 19:29 uur aan dat zij een bericht had ontvangen met de strekking van de navolgende tekst:
"De afspraak was om te wachten op 1000 personen. Het moet in één keer goed gaan en niet met een paar (100 of 200) man richting de politie lopen die al met 500 man staan te wachten. Eigen gemaakte wapen meenemen."
Vanaf hier worden de bij de meldkamer binnengekomen telefonische meldingen en de meldingen gedaan door op straat aanwezige politie-eenheden beschreven. Omdat de sfeer steeds grimmiger werd, werden eenheden van de Mobiele Eenheid van politie en marechaussee naar de gemeente 's-Hertogenbosch geroepen.
19:42 uur
Van buurtbewoners komen bij de meldkamer de eerste meldingen binnen van het afsteken van vuurwerk en samenscholing op de Graafseweg. Bij het Esso-tankstation aan de Van Grobbendoncklaan zou reeds een grote groep personen verzameld zijn.
19:49 uur
Op dit tijdstip werd de meldkamer de melding uitgedaan dat een gebied van de gemeente ’s-Hertogenbosch werd aangewezen als veiligheidsrisicogebied.
19:57 uur
Door politie-eenheden werd gemeld dat er nabij de Esso aan de Van Grobbendoncklaan een groep van ongeveer 70 personen zich verzameld had en dat er nog groepjes in de wijk rond liepen.
20:31 uur
Door politie-eenheden en buurtbewoners werden meldingen gemaakt aangaande het afsteken van (zwaar) vuurwerk in de Graafsewijk.
20:48 uur
Door een melder werd bericht gegeven dat een groepje relschoppers de stoeptegels uit de grond heeft gehaald aan de Graafseweg en dat daarmee tegen de ramen werd gegooid. Ook werd er (zwaar) vuurwerk gegooid.
21:08 uur
Er werd de melding gemaakt dat de ruiten van perceel Hinthamerstraat [nummer 2] werden ingegooid. De groep relschoppers zouden van alles slopen. Diverse ruiten zouden gesneuveld zijn. De groep trekt richting het centrum, richting de Markt.
21:18 uur
Door een politie-eenheid werd aangegeven dat er een groep van zo'n 200 tot 250 personen in het centrum van Den Bosch aanwezig was. De melding werd gemaakt dat er in de Hinthamerstraat een auto op zijn zijkant zou liggen en dat geprobeerd werd om die in de brand te steken. Er staan meerdere kleine dingen daar in brand.
(dossierpagina 8)
21:30 uur
Komen bij de meldkamer de meldingen binnen dat een winkel op de Visstraat is open gebroken en dat de [winkel 1] en de [winkel 2] op dat moment geplunderd werden.
(…)
Ten gevolge van de geweldplegingen/rellen in 's-Hertogenbosch op 25 januari 2021 werden van een groot aantal bedrijven en/of woningen, gelegen op de looproute vanaf het Esso-tankstation aan de Van Grobbendoncklaan, de Graafseweg, de Hinthamerstraat, de Markt, de Pensmarkt, de Hooge Steenweg en de Visstraat één of meerdere ruiten vernield. Ook werden auto's vernield.
(dossierpagina 9)
Aanhouding
De verdachte [verdachte] werd op maandag 25 januari 2021 te 21:40 uur aangehouden op de Jan Heinstraat te ’s-Hertogenbosch, op een afstand van hemelsbreed enkele honderden meters van [winkel 2] en de [winkel 1] aan de Visstraat vandaan. Verdachte rende weg voor de politie en kon alsnog worden aangehouden ter zake artikel 141, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Bij zijn aanhouding was hij in het bezit van een ongebruikte Zippo-aansteker die afkomstig was van de plunderingen bij de [winkel 1] . Ook droeg hij werkhandschoenen ten tijde van zijn aanhouding.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2021, dossierpagina’s 287-290 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(dossierpagina 287)
Op donderdag 28 januari 2021 bekeek ik de uitgelezen gegeven van de smartphone in beslag genomen onder verdachte [verdachte] . Dit betrof een Iphone 7, BVH-goednummer 1766218, DRS-goednummer 21-0052-005.
Ik zag onder de knop "Device Locations" dat locaties werden weergegeven op maandag 25 januari 2021, tussen 19:27 uur en 21:58 uur. De locaties werden weergegeven in coördinaten die door mij, middels Google Maps, zijn vertaald naar straatnamen. Hieronder chronologisch vermeld:
20:30 uur 51.694440,5.320983 Van Grobbendoncklaan/Graafseweg (naast Esso)
21:13 uur 51.690023,5.315864 Hinthamereinde
21:14 uur 51.688532,5.311135 Hinthamerstraat
21:27 uur 51.689217,5.303874 Markt
21:38 uur 51.691145,5.300238 Smalle Haven
(dossierpagina 290)
Ik zag onder de kop "Call log" dat via Snapchat een bericht was ontvangen op maandag 25 januari 2021, om 17:57 uur met daarin de tekst: "Verzamelen!! 20:00 ESSO".
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2021, dossierpagina’s 275-286 van het eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(dossierpagina 275)
Op woensdag 3 februari 2021 was ik belast met onderzoek Ciales. Onderzoek Ciales betrof een onderzoek naar de rellen en plunderingen welke op maandagavond 25 januari 2021 plaatsvonden in 's-Hertogenbosch. Tijdens deze rellen vonden plunderingen plaats en werden vernielingen gepleegd. Naar aanleiding van deze plunderingen en vernielingen zijn er camerabeelden van de beveiligingscamera's van verschillende bedrijven en camerabeelden van gemeentecamera's van de gemeente 's-Hertogenbosch ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam.
Op woensdag 3 februari 2021 bekeek ik de verkregen camerabeelden met het doel om eventuele verdachten te herkennen, specifiek de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum in het jaar] 2001 te [geboorteplaats] . Ik vergeleek de verkregen camerabeelden met de foto’s van [verdachte] die bij zijn aanhouding waren gemaakt.
(dossierpagina’s 276-277)
Bij het uitkijken van de camerabeelden verkregen van de gemeente 's-Hertogenbosch zag ik op meerdere camerabeelden een persoon met het volgende signalement:
  • Donker blauwe / zwarte jas met capuchon en met wit logo op linker borst;
  • Donkere trainingsbroek met donkere vlakken op de bovenbenen en logo op linker broekspijp ter hoogte van knie;
  • Grijze schoenen met zwarte streep;
  • Grijze handschoenen;
  • Lichtkleurig mondkapje.
(dossierpagina 277)
Ik vergeleek het signalement van de persoon op de camerabeelden met de foto's die waren genomen van verdachte [verdachte] . Ik zag dat de kleding van [verdachte] en de kleding van de persoon op de camerabeelden met elkaar overeen kwamen. Hierbij baseer ik mij met name op een aantal specifieke kenmerken van de kleding.
(dossierpagina 278)
Op bovenstaande beelden was te zien dat de persoon grijze handschoenen droeg.
(dossierpagina 279)
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen constateer ik dat het signalement van [verdachte] , geboren op [geboortedatum in het jaar] 2001 te [geboorteplaats] en het signalement van de persoon die op de verkregen beelden van de gemeente 's-Hertogenbosch zien was, met elkaar overeenkomen.
Camerabeelden gemeente 's-Hertogenbosch
In dit proces-verbaal licht ik de handelingen van de persoon die voldoet aan het signalement van verdachte [verdachte] nader toe.
Ik bekeek de camerabeelden genaamd 'Hinthamerstraat / Torenstraat'. Hierop zag ik omstreeks 21:17:44 uur voor de eerste maal de persoon die voldeed aan het signalement van verdachte [verdachte] . De foto's die eerder in dit proces-verbaal zijn gebruikt bij de vergelijking van het signalement waren afkomstig van deze camera. Ik zag dat de persoon zich voortbewoog te midden van een grote groep personen. Deze groep personen is mij ambtshalve bekend als de groep relschoppers die verantwoordelijk waren voor diverse vernielingen en plunderingen in de binnenstad van 's-Hertogenbosch.
(dossierpagina 280)
Ik bekeek de camerabeelden genaamd 'Vast Hinthamerstraat richting Markt'. Hierop zag ik omstreeks 21:18:25 uur dezelfde persoon (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) zich voortbewegen in de groep relschoppers.
(dossierpagina 281)
Ik zag omstreeks 21:27 uur een herkenbaar politievoertuig uit de richting van de Markt de Visstraat in komen rijden. Ik zag op de beelden dat er enkele seconden later, omstreeks 21:27:18 uur een groep mensen uit dezelfde richting aan kwam rennen als waar eerder het herkenbare politievoertuig vandaan kwam rijden.
(dossierpagina 282)
Ik zag dat deze groep zich voortbewoog in de richting van de camera die zich op de kruising tussen de Visstraat en de Kruisstraat bevond. Omstreeks 21:28:43 uur zag ik de persoon die voldeed aan het signalement van verdachte [verdachte] zich voortbewegen in deze groep relschoppers.
(dossierpagina 283-284)
Terwijl hij hier liep zag ik op de beelden dat er achter hem een ruit van de buitenzijde van een winkel werd vernield. Ik zag dat hij omstreeks 21:28:46 uur uit het beeld liep van de camera. Ik zag op de beelden dat hij enkele seconden later, omstreeks 21:28:50 uur, weer terug in beeld van de camera kwam rennen. Op de achtergrond was te zien dat er op datzelfde moment door verschillende personen goederen uit de winkel werden gehaald waar enkele seconden daarvoor een ruit werd vernield. Ik zag dat hij naar een persoon toe rende. Ik zag ik dat hij zich omdraaide en samen met deze persoon omstreeks 21:28:56 uur uit beeld van de camera liep (in de richting van de [winkel 1] aan de Visstraat).
(dossierpagina 285)
Op de beelden beschikbaar gesteld door het [casino] gelegen aan de Visstraat [nummer 3] te ’s-Hertogenbosch zag ik een persoon die voldeed aan een deel van het signalement van verdachte [verdachte] .
Ik zag op de camerabeelden van [casino] dat er omstreeks 21:27 uur een ruit van het casino werd vernield. Ik zag dat er ongeveer een minuut later, rond 21:28:10 uur, een persoon door de bovenzijde van het beeld kwam waarvan het deel wat van deze persoon zichtbaar was overeen kwam met het signalement van verdachte [verdachte] . Het betrof hier de schoenen en een logo op de achterzijde van de jas.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2021, dossierpagina’s 6 tot en met 19 van het schadedossier deel 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 25 januari 2021 vonden er in de avonduren in de gemeente 's-Hertogenbosch rellen plaats als gevolg van maatregelen van de overheid tot het beteugelen van het coronavirus.
Dit proces-verbaal dient als begeleiding van het schadedossier. Het vormt een weergave van de benadeelde partijen en de schade.
(dossierpagina 7)
[tandarts] , locatie: [adres 1] te ’s-Hertogenbosch.
De schade bestond uit zeven gebroken ruiten en één beschadigde ruit.
(dossierpagina 8)
[benadeelde partij 9] , locatie: [adres 2] te ’s-Hertogenbosch.
De schade bestond uit twee vernielde ruiten en het aanbrengen van nieuwe raambelettering.
(dossierpagina 12)
[benadeelde partij 10] , locatie: [adres 3] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] twee grote ruiten vernield.
[benadeelde partij 11] , gelegen aan de [adres 4] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] vernieling van een etalageruit en een showvitrine.
(dossierpagina 14)
[benadeelde partij 12] , locatie: [adres 5] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] vernieling van acht ruiten in de toegangsdeur.
[casino] ’s, locatie: [adres 6] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] de vernieling van een ruit.
(dossierpagina 15)
[benadeelde partij 14] , locatie: [adres 7] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond onder meer uit] een vernielde ruit en een ontwrichte deur.
(dossierpagina 16)
Vernieling auto, locatie: Graafseweg te ’s-Hertogenbosch.
Aangever: [benadeelde partij 1] .
[De schade bestond uit een] deuk in het plaatwerk en glasschade van voormelde auto.
(dossierpagina 17)
Vernieling Batavus-fiets, locatie: Hinthamerstraat te ’s-Hertogenbosch.
Aangever: [benadeelde partij 2]
[De schade bestond uit] fiets in brand gestoken.
Scooter. Locatie: Hinthamerstraat te ’s-Hertogenbosch.
Aangever: [benadeelde partij 3]
[De schade bestond uit] door omver gooien scooter schade aan de kappen, windscherm en bagagedrager.
(dossierpagina 18)
Auto. Locatie: Hinthamereinde te ’s-Hertogenbosch.
Aangever [benadeelde partij 7] .
[De schade ziet op] het inslaan van de achterruit van de auto van aangever.
[benadeelde partij 13] , locatie: de [adres 8] te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] de vernieling van de glazen toegangsdeur.
(dossierpagina 19)
Auto. Locatie: de Hinthamerstraat te ’s-Hertogenbosch.
[De schade bestond uit] diverse schades als gevolg van het gooien van een of meerdere fietsen op de auto.
Auto. Locatie: de Hinthamerstraat te ’s-Hertogenbosch.
Aangever: [benadeelde partij 6] .
[De schade ziet op] grote schade als gevolg van het omver gooien van de auto.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2021, dossierpagina’s 20 tot en met 23 van het schadedossier deel 1 (met fotomap, dossierpagina’s 24 tot en met 96), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op [dinsdag] 26 januari 2021 omstreeks 09:30 uur zijn wij de binnenstad van 's-Hertogenbosch in gegaan om een inventarisatie te maken van de schade die veroorzaakt was in de avond/nacht van [maandag] 25 januari. Wij zijn begonnen bij de vermoedelijke verzamelplek van de relschoppers en zijn geëindigd bij het vermoedelijke eindpunt. Van de schade werden door ons foto's gemaakt en zijn achter dit proces-verbaal gevoegd
.
Enkele ruiten waren inmiddels ook al geplakt dan wel hersteld.
Hierbij hebben wij de route gevolgd die de verdachten zouden hebben gevolgd namelijk [de Van] Grobbendoncklaan, Graafseweg, Hinthamereinde, Hinthamerstraat, Markt, Hooge Steenweg en Visstraat.
Hieronder de benadeelden en bijzonderheden aangegeven vanaf het vermoedelijke startpunt.
(dossierpagina 21)
[tandarts] tandarts, gevestigd aan de [adres 1] ’s-Hertogenbosch.
Diverse ruiten vernield.
Woning, [adres 9] ‘s-Hertogenbosch
Ruiten vernield.
Whiskyslijterij, [adres 10] ‘s-Hertogenbosch
Ruiten vernield.
[benadeelde partij 9] , [gevestigd aan het] [adres 2] 's-Hertogenbosch
Ruiten vernield.
(dossierpagina 22)
[benadeelde partij 10] , [gevestigd aan de] [adres 3] 's-Hertogenbosch.
Ruiten vernield.
[benadeelde partij 11] , [gevestigd aan de] [adres 4] ’s-Hertogenbosch.
Ruiten vernield.
[benadeelde partij 12] , [gevestigd aan de] [adres 5] 's-Hertogenbosch
Ruit vernield.
[casino] , [blijkens het gerelateerde op dossierpagina 96 gevestigd aan de] [adres 6] te ’s-Hertogenbosch.
Ruit vernield.
[winkel 3] , [adres 11] 's-Hertogenbosch.
Ruit vernield.
[winkel 4] , [adres 12] 's-Hertogenbosch.
Ruit vernield.
(dossierpagina 23)
[benadeelde partij 14] , [gevestigd aan de] [adres 7] 's-Hertogenbosch.
Ruit vernield.
6.Het proces-verbaal van verhoor toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring d.d. 29 januari 2021, losbladig bij het voorgeleidingsdossier, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(pagina 1)
U houdt mij voor dat de politie mijn telefoon heeft bekeken en u houdt mij het bericht voor wat hierin is aangetroffen: ‘verzamelen 20:00 Esso’ (het hof begrijpt hier en hierna telkens: het Esso-tankstation gelegen aan de Van Grobbendoncklaan). U vraagt mij op (het hof begrijpt: of) ik hierop af ben gegaan. Ik dacht ik ga even kijken. Ik was daar toch om de hoek. Om te eten. Ik was met een vriend.
Er werd vuurwerk afgestoken en bij het Esso-tankstation begon iedereen te rennen.
(pagina 2)
U vraagt mij of ik heb gezien of er vernielingen werden aangericht. Ja, dat hoor je ook wel.
De vriend met wie ik naar het Esso-tankstation was gereden ben ik kwijtgeraakt. De auto waarin wij zijn gekomen was om de hoek geparkeerd met de gedachte dat er misschien iets zou gebeuren en dat de auto dan schade zou oplopen. Ons voorgevoel zei dat het verstandig was om de auto ergens anders te parkeren. Dit was de reden om de auto ergens anders te parkeren.
Toen ik de politie zag ben ik weggerend. Ik had geen zin in een boete vanwege de avondklok (het hof begrijpt: overtreding van de avondklok). Toen ik de politie zag aankomen wist ik al hoe laat het was.
7.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 oktober 2021:
“U, voorzitter, houdt mij voor dat zich in het procesdossier een plattegrond bevindt van de looproute die door de groep relschoppers is afgelegd, alsmede de uitkomsten van het onderzoek dat aan mijn telefoon is verricht betreffende reisbewegingen/locatiegegevens. U vraagt mij daarop te reageren.
Vanaf het Esso-tankstation, gelegen aan de Van Grobbendocklaan, heb ik mij bij de groep gevoegd. Er waren toen al heel veel personen. Ik was samen met een vriend daarnaartoe gegaan. De auto waarin wij waren gekomen was bewust om de hoek van het tankstation geparkeerd. Het was namelijk al erg rumoerig en ook werden vuurwerkbommen gegooid. Er stond toen al veel politie.
Het klopt dat ik gedurende de gehele route, zoals die ten laste is gelegd, onderdeel ben geweest van de groep. In de Visstraat ben ik weggegaan in de richting van de Smalle Haven.
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik mij niet van de groep heb gedistantieerd, door bijvoorbeeld uit de groep te stappen, te blijven staan, weg te lopen of mij te melden bij een verbalisant. Ik antwoord daarop dat ik dat niet heb gedaan. De toegangswegen tot de binnenstad waren afgegrendeld door de politie. De oudste raadsheer vraagt mij waarom ik mij op geen enkel moment heb gedistantieerd, temeer nu is vastgesteld dat de afgelegde route ongeveer 2,5 kilometer is geweest. Ik antwoord daarop dat veel politie aanwezig was. Ik liep op dat moment in een proeftijd en was in overtreding omdat ik na 21:00 uur nog op straat was. Ik was bang dat wanneer ik mij zou melden bij een verbalisant, ik bekeurd zou worden voor overtreding van de avondklok. De oudste raadsheer vraagt mij of mijn antwoorden zo mogen worden begrepen dat ik mij wel kon distantiëren van de relschoppers, maar dat niet heb gedaan uit angst voor een eventuele boete. Ik antwoord daarop dat dit inderdaad klopt. Omdat er zoveel politie aanwezig was op de toegangswegen, was die kans naar mijn idee ook reëel. Gedurende de door mij afgelegde route heb ik mij op verschillende momenten wel afgevraagd of ik mij kon afsplitsen van de groep. Ik ben bekend met de route in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch. Toen ik in de Hinthamerstraat liep, ter hoogte van het verderop in een zijstraat liggende café [café] heb ik mij die vraag gesteld. Ik heb toen de keuze gemaakt om onderdeel te blijven uitmaken van de groep, uit angst voor een mogelijke boete of arrestatie. Toen wij later in het verlengde van een zijstraat van de Markt liepen, in de buurt van ‘de Arena’ (het hof begrijpt: het winkelcentrum ‘de Arena’), heb ik mij wederom beraden over de vraag of ik mij kon afsplitsen van de groep. Ook toen heb ik uiteindelijk besloten mij niet te onttrekken. U, voorzitter, vraagt mij of ik gedurende de afgelegde route heb gehoord dat vernielingen werden aangericht, nu uit het dossier volgt dat onder meer veel ruiten zijn ingegooid en vernielingen zijn aangericht. Ik antwoord daarop dat ik heb gehoord dat meerdere ruiten werden ingegooid. Dat was in de Hinthamerstraat en de Visstraat. Dat heb ik ook wel gezien. U, voorzitter, vraagt mij of ik op enig moment tegen andere relschoppers heb gezegd dat het moest stoppen. Ik antwoord daarop dat ik niets heb gezegd in dat verband. U, voorzitter, houdt mij voor dat bij mijn aanhouding onder mij werkhandschoenen zijn aangetroffen. Dat klopt, die had ik meegenomen en had ik aan.”
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feit 2 volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte dat feit heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 januari 2021, dossierpagina’s 121-123 van het einddossier, inhoudende de verklaring van aangever [aangever] ter zake van de diefstal van goederen uit de [winkel 1] gelegen aan de Visstraat te ’s-Hertogenbosch, waaronder een Zippo-aansteker.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2021, dossierpagina’s 136-142 van het einddossier, inzake de herkenning van een weggenomen Zippo-aansteker uit de [winkel 1] gelegen aan de Visstraat te ‘s-Hertogenbosch.
3. De bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 oktober 2021, ter zake van de schuldheling van een Zippo-aansteker, zoals onder feit 2 bewezen is verklaard.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder feit 1. Zoals verwoord in de pleitnota, concludeert de verdediging op basis van de inhoud van het dossier dat de tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet bewezen kan worden verklaard, nu er in het geval van de verdachte geen sprake is van een voldoende significante bijdrage aan de openlijke geweldpleging van de groep relschoppers die actief zijn geweest in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch. Aan de enkele omstandigheid dat de verdachte zich niet van de groep relschoppers heeft gedistantieerd, komt in de visie van de verdediging geen groot gewicht toe. Het is in dat verband immers niet onaannemelijk dat delen van het centrum waren afgezet door de politie, waardoor de verdachte geen kans had om de groep relschoppers te verlaten. De verdachte heeft zich niet bij de ter plaatse aanwezige politieagenten willen melden omdat hij mogelijk een boete zou krijgen voor het overtreden van de avondklok. Indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder feit 1 tenlastegelegde, is bepleit die bewezenverklaring te beperken tot de Visstraat, nu alleen van die locatie kan worden vastgesteld dat geweldshandelingen hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 heeft begaan gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Op 25 januari 2021 hebben in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch ernstige ongeregeldheden plaatsgevonden in de vorm van grootschalig geweld tegen goederen.
Die ongeregeldheden, bestaande uit rellen, vonden plaats nadat de dagen daarvoor soortgelijke rellen hadden plaatsvinden in Tilburg en Eindhoven. Op basis van het chronologisch overzicht, zoals zich dat bevindt in het relaasproces-verbaal, kan worden vastgesteld hoe de rellen zijn verlopen, welke looproute door de groep relschoppers is afgelegd en wat de bijdrage van de verdachte is geweest. Aan de hand van ingekomen meldingen bij de meldkamer van de politie-eenheid Oost-Brabant, onderzoek aan de telefoon van de verdachte en opgenomen beelden met beveiligingscamera’s in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch kan worden vastgesteld welke gedragingen op welk moment hebben plaatsgevonden. Op grond daarvan stelt het hof het volgende vast.
Gedurende de middag van 25 januari 2021 zijn bij de meldkamer van de politie meerdere meldingen ingekomen, inhoudende dat op
social media(waaronder Snapchat) opgeroepen werd om die avond om 20:00 uur te verzamelen bij – onder meer – het Esso-tankstation, gelegen aan de Van Grobbendoncklaan te ’s-Hertogenbosch. In die berichtgeving is melding gemaakt van de onvrede over de op dat moment geldende avondklok in Nederland. In een deel van de berichten werd gesproken over het meenemen van wapens en zwaar vuurwerk. In een andere melding is gewag gemaakt van de afspraak om te wachten totdat de groep groot genoeg was om een overwicht te kunnen vormen op de politie: het moest ‘in één keer goed’; ‘met een paar honderd man richting de politie was niet voldoende’, aldus de strekking van deze melding. Daaropvolgend zijn om 19:42 uur bij de meldkamer meldingen ingekomen van buurtbewoners in de omgeving van de Van Grobbendoncklaan dat zich aldaar reeds een grote groep personen verzameld zou hebben bij het Esso-tankstation. In verband met de alarmerende berichten die de politie ontving werd om 19:49 uur door de burgemeester van ’s-Hertogenbosch een gebied binnen zijn gemeente aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Om 19:57 uur is door politie-eenheden vastgesteld dat zich bij het Esso-tankstation ongeveer 70 personen hadden verzameld.
Kort daarna escaleerde de situatie. Door politie-eenheden is immers om 20:31 uur waargenomen dat (zwaar) vuurwerk werd afgestoken in de Graafsewijk. Om 20:48 uur werd in een melding gesproken over vernielingen door relschoppers aan de Graafseweg, inhoudende dat stoeptegels werden losgemaakt en dat daarmee tegen de ramen werd gegooid.
Vervolgens zijn meldingen ingekomen dat om 21:08 uur ruiten van een pand aan de Hinthamerstraat werden ingegooid, dat door de groep relschoppers van alles werd gesloopt en dat deze groep zijn weg vervolgde richting de Markt. Om 21:18 uur werd door de politie een groep van ongeveer 200 tot 250 personen in het centrum van ’s-Hertogenbosch waargenomen. Uit een andere melding komt naar voren dat in de Hinthamerstraat brand werd gesticht, een auto op zijn kant zou liggen en dat werd getracht deze in brand te steken. Om 21:30 uur zijn bij de meldkamer meldingen ingekomen dat winkels aan de Visstraat werden opengebroken en geplunderd.
Over de betrokkenheid van de verdachte bij het door de groep relschoppers veroorzaakte spoor van vernielingen overweegt het hof als volgt.
Onder de verdachte is bij diens aanhouding een mobiele telefoon in beslag genomen. Naar de historische gegevens en de locatiegegevens/reisbewegingen daarvan is onderzoek verricht. Het uitlezen van de telefoon heeft uitgewezen dat de verdachte op 25 januari 2021 om 17:57 uur middels Snapchat het bericht had ontvangen:
“Verzamelen!! 20:00 ESSO”. Uit het onderzoek naar de historische locatiegegevens van de telefoon is voorts naar voren gekomen dat de telefoon van de verdachte op 25 januari 2021 omstreeks 20:30 uur nabij de Van Grobbendocklaan/Graafseweg aanstraalde. Die locatie is gelegen nabij het hiervoor bedoelde Esso-tankstation. De telefoon bevond zich vervolgens nabij de Hinthamerstraat/Hinthamereinde (omstreeks 21:13/21:14 uur), de Markt (omstreeks 21:27 uur) en de Smalle Haven (omstreeks 21:38 uur). Het hof stelt op grond van de overige bewijsmiddelen vast dat dit de route is geweest die de groep relschoppers in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch heeft afgelegd.
In (het centrum van) ’s-Hertogenbosch zijn tevens ten tijde van het tenlastegelegde camerabeelden opgenomen. Uit die camerabeelden blijkt, waar het de verdachte betreft, van het volgende.
Aan de hand van het verrichte onderzoek aan de telefoon van de verdachte, meer bepaald de locatiegegevens/reisbewegingen daarvan, heeft verbalisant [verbalisant 4] vastgesteld dat de verdachte omstreeks 21:14 uur in beeld komt ter hoogte van de Hinthamerstraat. Vastgesteld is dat de verdachte zich omstreeks 21:18 uur voortbewoog in de groep relschoppers, richting de Markt. Waargenomen is dat omstreeks 21:27 uur een politievoertuig uit de richting van de Markt kwam rijden en dat enkele seconden daarna een groep personen uit dezelfde richting kwam rennen als waarvandaan het politievoertuig kwam rijden. De verdachte bevond zich in die groep. Door verbalisant [verbalisant 4] is verder vastgesteld dat omstreeks 21:28 uur, terwijl de verdachte zich nabij de Visstraat bevond, achter de verdachte een ruit van de buitenzijde van een winkelpand werd vernield. Omstreeks 21:28 uur is de verdachte uit beeld gelopen, maar enkele seconden daarna is hij al rennend waargenomen op de camerabeelden. De verdachte bevond zich ook op dat moment tussen de groep relschoppers. Op datzelfde moment werden door verschillende personen goederen uit het betreffende winkelpand gehaald, van welke winkel even daarvoor de ruit was vernield. De verdachte is vervolgens rennend in beeld waargenomen. Op camerabeelden van [casino] , gevestigd aan de Visstraat, is te zien dat een ruit van het casino wordt vernield en ongeveer een minuut later is op diezelfde camerabeelden een persoon in beeld die voldoet aan het signalement van de verdachte.
Omstreeks 21:40 uur is de verdachte aangehouden op de Jan Heinstraat, enkele honderden meters van de Visstraat vandaan. De verdachte droeg een mondkapje, was in het donker gekleed, droeg grijze schoenen en had werkhandschoenen bij zich. Ook is vastgesteld dat de verdachte de werkhandschoenen droeg toen hij in de groep relschoppers liep. Op de
stillsvan de camerabeelden is te zien dat de groep relschoppers op een vergelijkbare wijze was gekleed. Onder de verdachte werd een Zippo-aansteker aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek van de politie is naar voren gekomen dat die Zippo-aansteker afkomstig was uit de vestiging van de [winkel 1] aan de Visstraat.
Buiten kijf staat dat als gevolg van het handelen van de groep relschoppers op 25 januari 2021 aan verschillende (winkel)panden en overige goederen gelegen op of aan de Van Grobbendocklaan, de Graafseweg, het Hinthamereinde, de Hinthamerstraat, de Markt, de Pensmarkt, de Hooge Steenweg en de Visstraat, althans op of aan straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch, ernstige schade is ontstaan.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep over zijn betrokkenheid bij de openlijke geweldpleging het volgende verklaard.
Bij gelegenheid van het verhoor bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij op 25 januari 2021 met een vriend was en dat de auto waarin zij waren gekomen om de hoek van ‘de Esso’ was geparkeerd. Dat was vanuit de gedachte dat er misschien iets zou gebeuren en dat de auto dan ook schade zou oplopen, waardoor het verstandig was om de auto elders te parkeren. Ook heeft de verdachte bij diezelfde gelegenheid verklaard dat er nabij ‘de Esso’ vuurwerk werd afgestoken, een vuurwerkbom werd gegooid en men begon te rennen. Op de vraag of hij, onderdeel uitmakend van de groep relschoppers, gezien heeft dat vernielingen werden verricht, heeft de verdachte bevestigend geantwoord, onder de toevoeging dat zulks door hem ook is gehoord. Ten overstaan van de politierechter heeft de verdachte verklaard dat hij toen al het gevoel had dat het fout zou gaan.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof zijn eerder ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring bevestigd. Hij heeft aan het hof verklaard dat hij zich vanaf ‘de Esso’ gelegen aan de Van Grobbendocklaan bij de groep relschoppers heeft gevoegd, het toen al erg rumoerig was, er veel politie stond en er vuurwerkbommen werden afgestoken, hij gedurende de door deze groep afgelegde route – op de wijze zoals dat ten laste is gelegd – onderdeel heeft uitgemaakt van de groep relschoppers, dat de uitkomsten van het onderzoek naar de locatiegegevens/reisbewegingen van zijn telefoon juist zijn en dat hij zich halverwege in de Visstraat van de groep relschoppers heeft gedistantieerd, door op dat moment weg te gaan in de richting van de Smalle Haven. Bevraagd naar de redenen waarom de verdachte zich niet (eerder) van de groep relschoppers heeft gedistantieerd ten tijde van de afgelegde route van ongeveer 2,5 kilometer, is door de verdachte verklaard dat hij zich weliswaar kon distantiëren, maar dat niet heeft gedaan omdat hij in een proeftijd liep en dat hij bang was dat wanneer hij zich bij een politieagent zou melden, bekeurd zou worden voor het overtreden van de avondklok. Die kans was volgens de verdachte reëel, nu de toegangswegen tot de binnenstad door de politie waren afgegrendeld. De verdachte heeft ook verklaard dat hij zich – reeds toen hij in de Hinthamerstraat liep met de groep relschoppers, ter hoogte van het verderop in een zijstraat liggende café [café] alsmede later in de omgeving van het in het verlengde van een zijstraat van de Markt liggende winkelcentrum ‘de Arena’ – telkens heeft beraden over de vraag om zich te onttrekken aan de groep relschoppers, maar dat welbewust niet heeft gedaan vanwege het risico op een bekeuring of aanhouding. Voorts heeft de verdachte ten overstaan van het hof verklaard gehoord te hebben dat, op het moment dat hij met de groep relschoppers optrok door de binnenstad, meerdere ruiten werden ingegooid en dat hij dit ook heeft gezien. Op vragen van het hof of de verdachte iets heeft gezegd om de rellende menigte tot stoppen te manen heeft hij verklaard dat niet te hebben gedaan.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn gedragingen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Het hof stelt in dat verband het volgende voorop.
Naar bestendige jurisprudentie vereist de uitleg van het ‘in vereniging’ plegen van geweld twee onderling nauw samenhangende voorwaarden, namelijk dat de verdachte in samenwerking met een ander of anderen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Van de laatstgenoemde voorwaarde is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt – het getalsmatig versterken – is evenwel niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Welbewust een bijna zekere confrontatie aangaan en meegaan in de aanvalsgolf met anderen, is meer dan het slechts getalsmatig versterken van een groep (vgl. Hoge Raad 8 februari 2011,
NJ2011/82).
Naar bestendige jurisprudentie dient voor de aansprakelijkheid voor de voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tevens de met de eerste voorwaarde samenhangende eis te worden gesteld, dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld in bewuste en nauwe samenwerking met de ander of anderen heeft plaatsgevonden, waarbij deze – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. Hoge Raad 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713 en Hoge Raad 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). In dezen is nog van belang dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen goederen van belang kan zijn dat de openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zich in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen (vgl. Hoge Raad 2 december 2014,
NJ2015/390 en Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien, en het vorenoverwogene blijkt ten aanzien van de bijdrage van verdachte aan het delict naar het oordeel van het hof het volgende.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, heeft de verdachte op 25 januari 2021 omstreeks 17:57 uur op zijn mobiele telefoon een bericht ontvangen om diezelfde avond om 20:00 uur te verzamelen bij het Esso-tankstation aan de Van Grobbendoncklaan te ’s-Hertogenbosch. Berichtgeving die daaraan op
social mediais voorafgegaan duidt erop dat men wilde ageren tegen de op dat moment van kracht zijnde maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie en dat is gesproken over het meenemen van wapens. In deze berichtgeving is ook gesproken over het vormen van een overmacht ten opzichte van de politie. Het kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niemand, en dus ook verdachte niet, zijn ontgaan dat er als gevolg van de maatregelen die de regering heeft genomen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus in het land meerdere rellen (zoals in Tilburg en Eindhoven, daags voor de onderhavige rellen in ’s-Hertogenbosch), maatschappelijke onrust en wanordelijkheden zijn ontstaan, temeer nu dit het gespreksonderwerp van de dag is geweest en daarvan zeer uitgebreid verslag is gedaan in de media.
Het hof stelt vast dat de verdachte, niettegenstaande de kwade bedoelingen die onmiskenbaar uit de berichtgeving volgden en wetende van de ongeregeldheden die elders in het land waren ontstaan, zich vervolgens omstreeks 20:30 uur richting de Van Grobbendoncklaan heeft begeven en zich nabij het Esso-tankstation bij de groep (latere) relschoppers heeft gevoegd. Daarbij is er bewust voor gekozen om de auto waarin de verdachte is gearriveerd elders te parkeren, vanuit de gedachte dat er ‘iets ergs kon gebeuren’ en de auto dan beschadigd zou raken. Die keuze kan naar ’s hofs oordeel niet anders worden verklaard dan dat de verdachte naar aanleiding van de eerder ontvangen berichtgeving naar het Esso-tankstation is afgereisd en dat het doel van die bijeenkomst onmiskenbaar bij de verdachte bekend moet zijn geweest. Op het moment dat de verdachte arriveerde bij het Esso-tankstation was al sprake van een grote groep van personen, was het erg rumoerig en waren personen uit die groep bezig om zwaar vuurwerk af te steken. Ook was er reeds in verband met de dreiging van ongeregeldheden politie ter plaatse. Desondanks heeft de verdachte er bewust voor gekozen om zich aan te sluiten bij de groep. Daarna is de gehele groep, waarvan de verdachte aldus deel uitmaakte, de binnenstad van ’s-Hertogenbosch ingetrokken.
Uit al het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie is aangegaan.
Nadat de groep relschoppers de binnenstad in trok, is vrij snel door verschillende personen uit die groep geweld tegen goederen gebruikt. De groep relschoppers is mettertijd groter geworden en de geweldplegingen hebben gedurende ongeveer 2,5 kilometer onverminderd voortgeduurd. Van dit laatste kan worden vastgesteld dat sprake was van een heuse aanvalsgolf van de relschoppers. Zo zijn er onder meer tegels uit de bestrating gehaald die vervolgens tegen ruiten zijn gegooid en zijn er voertuigen omver geduwd of gegooid, vernield en/of beschadigd. Ook is brand gesticht. Om 21:08 uur werden ruiten vernield van een perceel aan de Hinthamerstraat en in die straat werd om 21:18 uur brand gesticht. Vastgesteld is dat de verdachte zich rond diezelfde periode (omstreeks 21:14 uur) in de Hinthamerstraat bevond. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij meermaals glasgerinkel heeft gehoord, niet alleen in de Hinthamerstraat, maar ook in de Visstraat, op het einde van de door de groep relschoppers afgelegde route. De verdachte is verder, zich voortdurend voortbewegend in de groep, waargenomen terwijl deze achter een politieauto aansnelde. Gedurende dit alles was de verdachte, net als vele anderen van de groep relschoppers, in het donker gekleed.
Het hof stelt tevens vast dat de verdachte zich eerst pas in de Visstraat heeft gedistantieerd van de groep relschoppers. Naar het oordeel van het hof had de verdachte meermaals de mogelijkheid om zich (eerder) van de groep te distantiëren. In dat verband betrekt het hof nadrukkelijk de verklaringen van de verdachte zelf. Hij is ter terechtzitting van het hof hierover bevraagd en hij heeft daarop verklaard dat hij zich weliswaar kon distantiëren, maar dat bewust niet heeft gedaan omdat hij op dat moment na 21:00 uur op straat was en aldus de avondklok overtrad, hij in een proeftijd liep en de angst had dat hij bekeurd zou worden. De verdachte heeft verklaard dat hij zich reeds in de Hinthamerstraat – een straat in het begin van de door de groep relschoppers afgelegde route en waarvan is vastgesteld dat de verdachte zich aldaar omstreeks 21:14 uur bevond – al heeft beraden over de vraag zich te distantiëren, maar dat niet heeft gedaan. Ook toen hij, nog altijd onderdeel uitmakend van de groep relschoppers, in de omgeving van de Markt in de buurt van het winkelcentrum ‘de Arena’ liep, heeft hij zich opnieuw beraden over de vraag zich te distantiëren, maar ook toen weloverwogen heeft besloten onderdeel te blijven uitmaken van de groep. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte nadrukkelijk de mogelijkheid heeft gehad om zich te distantiëren, maar dat telkens weloverwogen niet heeft gedaan, wetende dat op dat moment geweldplegingen tegen goederen plaatsvonden. Het hof is ook overigens van oordeel dat de verdachte gedurende de circa 2,5 kilometer durende route de mogelijkheid heeft gehad om zich te onttrekken aan de groep; hij had immers een andere kant op kunnen lopen of blijven staan, weg van de menigte. Daarbij betrekt het hof ook de verklaring van de verdachte dat hij bekend is met de routes in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch en zich aldus op bekend terrein begaf.
Door zich tegen de hiervoor geschetste achtergrond niet te onttrekken, heeft verdachte bewust gekozen voor deelname aan de groep die openlijk geweld pleegde en heeft hij aldus door zijn aanwezigheid in de groep en met zijn handelen, blijk gegeven van zijn intentie die was gericht op het navolgende. De verdachte heeft er bewust voor gekozen om gedurende de gehele route deel uit te blijven maken van de groep relschoppers die zich op grote schaal schuldig maakte aan openlijke geweldplegingen. Zijn aanwezigheid en handelen hebben aldus naar het oordeel van het hof niet alleen geleid tot een getalsmatige vermeerdering. Integendeel. Mede gelet op de snelheid waarmee en de wijze waarop de groep door de binnenstad trok, hebben de aanwezigheid en het handelen van de verdachte ook bijgedragen aan de sfeer van ontremming, die tot het geweld jegens goederen heeft geleid. Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden concluderend vast dat de verdachte welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en vervolgens gedurende de gehele route die door de groep is afgelegd is meegegaan in de hiervoor genoemde aanvalsgolf door de binnenstad van ’s-Hertogenbosch.
Anders dan de verdediging is het hof tegen voormelde achtergrond en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte op 25 januari 2021 een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen goederen en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen van de groep relschoppers, welke bijdrage van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Dat niet vastgesteld is kunnen worden dat de verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht doet daar niet aan af.
Aldus falen de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging. Het hof verwerpt mitsdien de verweren in al hun onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
schuldheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De regering heeft ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is ook het ingrijpende middel van de avondklok aangewend, waardoor een ieder, behoudens bij wet geregelde uitzonderingsgevallen, zich vanaf 21:00 uur niet meer op straat mocht begeven. Naar aanleiding van de instelling van deze avondklok zijn in Nederland grootschalige rellen uitgebroken, die menig burger grote angst hebben ingeboezemd. Daarbij is door grote groepen personen gereld, geplunderd en werden allerhande zaken (waaronder winkels) vernield.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 25 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en schuldheling van een aansteker. De onderhavige zaak ziet op de grootschalige rellen die zijn uitgebroken in (de binnenstad van) ’s-Hertogenbosch. De verdachte heeft zich naar de Van Grobbendoncklaan in de Brabantse hoofdstad begeven en heeft zich daar aangesloten bij de groep relschoppers die vervolgens de binnenstad is ingetrokken en daar op grote schaal vernielingen heeft aangericht. Op dat moment was een noodbevel van kracht. Er heeft zich gedurende ongeveer 2,5 kilometer door de Bossche binnenstad een aanvalsgolf van geweld voorgedaan, waarbij de verdachte telkens onderdeel is geweest van de groep relschoppers. Niet is komen vast te staan dat de verdachte zelf vernielingen heeft gepleegd, doch dit doet aan zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid niet af.
De groep relschoppers heeft een spoor van vernielingen aangericht in het historische centrum van ’s-Hertogenbosch. Onder meer zijn tegels uit de bestrating verwijderd, ruiten zijn ingegooid, voertuigen zijn omver geduwd en allerhande zaken zijn beschadigd of vernield. Op verschillende plaatsen in de binnenstad is brand gesticht. Winkels zijn opengebroken en geplunderd. Krachten zijn gebundeld met het kennelijke en enige doel om vernielingen aan te richten. Deze vernielzucht kent geen enkele rechtvaardiging. Eigendomsrechten van anderen zijn door de verdachte en zijn mededaders met voeten getreden. Het door de relschoppers vertoonde gedrag is onacceptabel. Burgers moesten machteloos toekijken hoe hun eigendommen en woonomgeving genadeloos werden vernield, terwijl veel van hen in deze tijden om uiteenlopende redenen al zwaar te lijden hebben onder de genomen maatregelen. Voor de inwoners van de binnenstad van ’s-Hertogenbosch heeft dit handelen ernstige angst ingeboezemd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatschappelijke reactie op de openlijke geweldpleging er een was van grootse verslagenheid. Verwerpelijk is ten slotte ook dat de groep relschoppers hiertoe welbewust is overgegaan, terwijl andere steden in het land daags voor de rellen in ’s-Hertogenbosch door rellende menigten ernstig waren getroffen. Dit alles heeft de verdachte en zijn mededaders er niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat het door de relschoppers vertoonde verwerpelijke gedrag, met name uit het oogpunt van generale preventie en vergelding, streng dient te worden bestraft, opdat de samenleving daartegen wordt beschermd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 juli 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Het hof stelt vast dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij op dat in een proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling liep.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat zijn tante recent is overleden, hij het daar moeilijk mee heeft, hij na zijn detentie van plan is om te gaan werken als dakdekker en hij op den duur als zelfstandig ondernemer werkzaam wil zijn.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De politierechter heeft zulks weliswaar eveneens onderkend, maar naar het oordeel van het hof zou met oplegging van dezelfde straf als door de politierechter is gevonnist onvoldoende recht worden gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde en de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht. Voorts zou daarvan jegens potentiële relschoppers in onvoldoende mate een afschrikwekkend effect uitgaand. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Tegen voormelde achtergrond ziet het hof vanzelfsprekend geen aanleiding om de straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd of het straftoemetingspleidooi van de raadsman te volgen. De naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om in dit verband tot een andersluidend oordeel te komen.
Het feit dat eenieder in Nederland zich – zeker ten tijde van het bewezenverklaarde – door de uitbraak van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevond en ook, nu het nog allerminst zeker is of de coronapandemie volledig op zijn retour is, thans nog bevindt en het handelen van de verdachte op die situatie betrekking heeft, maakt dat de binnen de zittende en staande magistratuur ontwikkelde richtlijnen, dienende als indicatie voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van openlijke geweldpleging in vereniging, niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn. Deze richtlijnen zijn immers niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven, temeer nu ten tijde van het opstellen daarvan de aard en omvang van de coronapandemie niet kon worden voorzien.
Het hof is van oordeel dat voor gevallen van openlijke geweldpleging in vereniging, indien dat strafbare feit op enigerlei wijze kan worden gerelateerd aan de van overheidswege genomen maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 15 maanden op zijn plaats is.
Alles afwegende acht het hof in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, zoals onder feit 1 bewezen is verklaard, heeft plaatsgehad op of aan de Van Grobbendoncklaan, de Graafseweg, het Hinthamereinde, de Hinthamerstraat, de Markt, de Pensmarkt, de Hooge Steenweg en de Visstraat, althans in andere straten in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch. Het hof stelt voorop dat, voor zover de vorderingen van de benadeelde partij worden toegewezen, de benadeelde partijen telkens gevestigd zijn aan, dan wel woonachtig zijn aan, één van de hiervoor genoemde, tevens in de bewezenverklaring genoemde straten.
Het hof stelt verder vast dat een aantal van de benadeelde partijen dat zich als zodanig heeft gevoegd, ondernemer is voor de omzetbelasting. Genoegzaam is komen vast te staan dat de door hen gevorderde bedragen meestentijds inclusief BTW zijn. Omdat deze benadeelde partijen ondernemer voor de omzetbelasting zijn en derhalve BTW kunnen terugvragen, kan in zoverre niet van schade worden gesproken. Gelet daarop zal het hof slechts de betreffende schadeposten exclusief BTW toewijzen. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vorderingen zien op BTW, en voor zover die vorderingen nog aan de orde zijn in hoger beroep, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
Het hof zal hierna de onderscheidenlijke vorderingen van de benadeelde partijen successievelijk bespreken.
I. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.120,39 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit een bedrag van € 920,39 aan materiële schade in verband met de reparatie van een auto en € 200,00 in verband met een op te nemen vrije dag (deze laatste post is door de benadeelde partij abusievelijk aangeduid als immateriële schade).
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gevorderde schadepost van € 920,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen. De gevorderde schadepost ad € 200,00 is afgewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze door de politierechter is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 920,39. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering, voor zover thans nog aan de orde, integraal toewijzen.
II. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 729,99 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadepost ziet op de vernieling van een Batavus-fiets.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De vordering is derhalve van rechtswege, slechts voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aan het oordeel van het hof onderworpen. Dat betekent dat de vordering in ieder geval niet tot een hoger bedrag dan € 150,00 kan worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de afschrijving, nu het een oudere fiets betrof. De raadsman heeft in dat verband verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot een bedrag van € 100,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding, in onderling verband met de aangifte, volgt dat de benadeelde partij de fiets bijna zeven jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Rekening houdende met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de fiets begroot het hof, evenals de politierechter, de schade naar billijkheid (ten minste) op een bedrag van € 150,00.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vordering, voor zover thans nog aan de orde, zal toewijzen tot een bedrag van € 150,00.
III. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 689,80 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding ziet op de vernieling van de scooter van Nooijen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien de vordering integraal is toegewezen bij het vonnis waarvan beroep, is de gehele vordering van rechtswege aan het oordeel van het hof onderworpen.
De raadsman heeft de hoogte van het toe te wijzen bedrag betwist, in die zin dat in de visie van de verdediging rekening moet worden gehouden met de afschrijving. Volgens de raadsman is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 300,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 689,80. Gezien de onderbouwing van de vordering is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat schade is geleden tot het gevorderde bedrag. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders.
Mitsdien ligt de vordering voor integrale toewijzing gereed. Het hof zal daartoe overgaan.
IV. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 217,10 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst dat resteert na reparatie van de vernielde autoruit van de benadeelde partij.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij woonachtig is aan de Uilenburg, op een plek waar de groep relschoppers waarvan de verdachte onderdeel uitmaakte niet is langsgekomen.
Het hof stelt vast dat de straat de Uilenburg is gelegen nabij de Visstraat in ’s-Hertogenbosch. Uit het aanvullend verhoor van aangever [benadeelde partij 4] volgt dat diens auto op 25 januari 2021 stond geparkeerd tegenover Uilenburg nummer [nummer 4] en dat de auto op 26 januari 2021 beschadigd werd aangetroffen. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de locatie waar de schade is ontstaan, op de (loop)route ligt die de groep relschoppers heeft afgelegd en zoals het hof die onder feit 1 bewezen heeft verklaard. Gelet hierop oordeelt het hof dat op grond van deze strafrechtelijke procedure niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
V. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.025,29 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op beschadiging van de auto van de benadeelde partij.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep het gevorderde bedrag van € 1.025,29, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.025,29. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering, evenals de politierechter, integraal toewijzen.
VI. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.261,79 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 149,00 voor een grijze wollen jas;
€ 152,98 voor een groene parka-jas;
€ 69,94 voor een zonnebril;
€ 700,00 voor de aanschaf van een andere auto;
€ 100,00 voor het opnemen van een vrije dag van werk;
€ 40,00 voor het restant brandstof in de auto;
€ 9,88 aan reiskosten tussen ’s-Hertogenbosch – Eindhoven en vice versa;
€ 39,99 voor een auto-oplader voor een telefoon.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade met betrekking tot één van de jassen (het hof begrijpt: de groene parka-jas) en de zonnebril onvoldoende zijn onderbouwd, nu de bijgevoegde facturen op naam van een ander dan de benadeelde partij zijn gesteld en het adres evenmin overeenkomt met dat van de benadeelde partij. Voorts is de gevorderde schade met betrekking tot het opnemen van een vrije dag volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. De schade die verband houdt met de reiskosten en de auto-telefoonoplader zijn toewijsbaar, aldus de raadsman. Het hof begrijpt dat de raadsman zich in hoger beroep heeft aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal dat de kosten van een vervangende auto (post iv.) niet toewijsbaar zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten ter zake de grijze wollen jas (post i.), restant brandstof (post vi.), reiskosten (post vii.) en de auto-telefoonoplader (post viii.) overweegt het hof het volgende. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ter zake schade heeft geleden. Nu deze schadeposten voorts niet zijn betwist door de raadsman, zal het hof die schadeposten ad € 149,00, € 40,00, € 9,88 en € 39,99, oftewel in totaal € 238,87, toewijzen.
De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de kosten ten behoeve van het opnemen van een vrije dag (post v.) kan het hof bij gebreke van een onderbouwing niet beoordelen. De gevorderde en betwiste schade met betrekking tot de groene parka-jas (post ii.) en de zonnebril (post iii.) kan het hof bij gebreke van afdoende onderbouwing evenmin beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de gegrondheid van deze gevorderde schadeposten nader te kunnen onderzoeken. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de schadepost ter zake van de aanschaf van een vervangende auto (post iv.) oordeelt het hof als volgt. Om de gegrondheid van deze post te kunnen beoordelen, is een nader onderzoek nodig wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
VII. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 155,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op vernielingen aan de auto van de benadeelde partij.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 155,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering integraal toewijzen.
VIII. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 450,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade ziet op het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, dat resteert na voldoening van herstelwerkzaamheden.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De raadsman heeft met betrekking tot deze vordering aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de vordering door de juiste entiteit is ingediend, dan wel dat niet is gebleken dat degene die de vordering heeft ingediend daartoe rechtsgeldig bevoegd was. Verder is betoogd dat de gevorderde schade een BTW-component omvat, welke niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat [betrokkene 1] namens het slachtoffer [besloten vennootschap 1] B.V. aangifte heeft gedaan. Uit rubriek 1C van het voegingsformulier blijkt dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend door [betrokkene 1] , als vertegenwoordiger van [benadeelde partij 8]
Uit het aangehechte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel volgt dat [besloten vennootschap 1] B.V. bestuurder is van [benadeelde partij 8] (en dat de handelsnaam [tandarts] betreft). Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer voor Koophandel blijkt voorts dat [betrokkene 1] als één van de directeuren (slechts) gezamenlijk bevoegd is met [betrokkene 2] , zijnde de andere bestuurder, om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting, is gebleken dat [betrokkene 1] mede met instemming van de andere bestuurder [betrokkene 2] , met wie [betrokkene 1] uitsluitend gezamenlijk bevoegd is om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak daartoe dient te houden om zulks alsnog vast te kunnen stellen. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
IX. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.700,73 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in posten voor het plaatsen van vervangende ruiten (inclusief het plaatsen van een noodvoorziening) en de belettering van de ruiten.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 2.232,00, hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vordering ziet op de BTW, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de gedeeltelijke toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de vordering door de politierechter is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.232,00. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding tot dit bedrag niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering tot een bedrag van € 2.232,00 toewijzen.
X. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.291,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het plaatsen en vervangen van ruiten.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de vordering is ingediend door [benadeelde partij 10] , maar een aangehechte factuur is gericht aan [benadeelde partij 10] . Voorts blijkt uit de vordering niet dat T.F. Volleman bevoegd was om namens [benadeelde partij 10] de vordering in te dienen. Subsidiair is het standpunt ingenomen dat de vordering kan worden toegewezen exclusief BTW.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering strekkende tot schadevergoeding is ingediend namens [benadeelde partij 10] en uit de bijgevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [besloten vennootschap 2] B.V. enig bestuurder is van [benadeelde partij 10] en zelfstandig bevoegd is om [benadeelde partij 10] te vertegenwoordigen, alsmede dat [betrokkene 3] één van de bestuurders is van [besloten vennootschap 2] B.V. en dat Dolleman zelfstandig bevoegd is om [besloten vennootschap 2] B.V. te vertegenwoordigen. Dolleman is aldus bevoegd om namens [benadeelde partij 10] de vordering in te dienen. Het verweer wordt verworpen. Voor zover de raadsman nog heeft bedoeld aan te voeren dat uit het voegingsformulier niet blijkt dat [betrokkene 4] dit formulier heeft ondertekend namens [benadeelde partij 10] , miskent de raadsman dat dit wel blijkt uit rubriek 1C van het voegingsformulier waarin [betrokkene 4] staat vermeld als vertegenwoordiger van het slachtoffer [benadeelde partij 10] Ook dit verweer wordt verworpen.
Het gegeven dat de factuur van bouwbedrijf [bouwbedrijf] is gericht aan ‘ [benadeelde partij 10] ’ staat naar het oordeel van het hof niet aan toewijzing in de weg. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op voormelde factuur eveneens het adres [adres 3] , [postcode] te ’s-Hertogenbosch is vermeld en dat dit het vestigingsadres van [benadeelde partij 10] betreft. Aldus is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat het de schade van de benadeelde partij betreft.
Anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen, stelt het hof vast dat het gevorderde schadebedrag exclusief BTW is gevorderd. Ook in dat opzicht kan het verweer aldus niet slagen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.291,00. Het hof zal mitsdien de vordering toewijzen tot dat bedrag.
XI. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
De benadeelde partij [benadeelde partij 11] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.117,03 inclusief BTW (i.e. € 5.881,84 exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 880,00 voor het verwijderen, tijdelijk opslaan en terugplaatsen van de vitrine;
€ 325,00 voor een tijdelijke vitrine en een tijdelijk raam;
€ 1.906,00 voor het vervangen van het glas in de vitrine;
€ 2.236,13 voor het vervangen van het glas van het winkelpand;
€ 534,17 aan administratiekosten.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 5.881,84, hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vordering ziet op de BTW, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen exclusief BTW en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.881,84 (de vordering exclusief BTW). Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering in zoverre toewijzen.
Voor het overige, dat wil zeggen voor zover de vordering ziet op de BTW, zal het hof de vordering afwijzen. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hierboven, vóór de bespreking van de afzonderlijke vorderingen van de benadeelde partijen, is overwogen over de BTW die is gevorderd door ondernemers.
XII. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]
De benadeelde partij [benadeelde partij 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 725,62 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op herstelkosten van de vernieling van acht ramen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de gehele vordering hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven voor de schade verzekerd te zijn en dat de benadeelde een eigen risico heeft van € 250,00. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 206,61 (€ 250,00 minus 21% BTW).
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde partij 12] , eigenaar van de eenmanszaak [benadeelde partij 12] , volgt dat hij voor de gevorderde schade verzekerd is, alsmede dat hij in dat verband een eigen risico heeft van € 250,00.
Onduidelijk is of de benadeelde partij een schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend en of de verzekeraar de schade, minus het eigen risico, heeft vergoed. Daardoor is niet duidelijk of de schade € 725,62 bedraagt, of gelijk is aan het risico van € 250,00. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. De schade bedraagt evenwel in ieder geval ten minste € 250,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (ten minste) € 250,00, welk bedrag gelijk is aan het eigen risico. Het hof zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Nu niet gebleken is en ook niet aannemelijk is dat het eigen risico een BTW-component bevat, verwerpt het hof bij het voorgaande het verweer van de raadsman dat nu de BTW verrekend kan worden, hooguit € 206,61 kan worden toegewezen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding en zal bepalen dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
XIII. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]
De benadeelde partij [benadeelde partij 13] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 3.025,18 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op het vervangen van een glazen deur en de kosten die zien op een noodvoorziening.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.985,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021. De benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Derhalve duurt de vordering van rechtswege slechts voort in hoger beroep tot laatstgenoemd bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.985,28. Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd. Mitsdien zal het hof de vordering, voor zover deze aan zijn oordeel is onderworpen, toewijzen.
XIV. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
De benadeelde partij [benadeelde partij 14] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.094,18, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 896,83 (inclusief BTW) in verband met het vanwege een kapot raam plaatsen van een noodraam en reparatie;
€ 75,00 in verband met het wegnemen van een presentatiemolen uit de winkel;
€ 100,00 in verband met het wegnemen van mondkapjes uit de winkel;
€ 2.022,35 (inclusief BTW) in verband met de reparatie/vervanging van een ontwrichte deur en een kapot slot.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.412,54 (posten i. en iv. geheel, exclusief BTW) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Derhalve is de vordering slechts tot het toegewezen bedrag ad € 2.412,54 aan ’s hofs oordeel onderworpen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de schade aan de ramen en de kosten voor de noodvoorziening voor toewijzing in aanmerking komen, nu de verdachte niet in de winkel is geweest, de gevorderde schade een gevolg is van niet tenlastegelegde vermogensdelicten, alsmede dat de schade aan de deur en de inventaris is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig binnenkomen in de winkel (welke omstandigheid de verdachte evenmin ten laste is gelegd).
Het hof overweegt als volgt.
De vordering is slechts aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze is toegewezen. Dit brengt met zich mee dat de posten ii. en iii. niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen en het verweer van de raadsman om die reden geen verdere bespreking behoeft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.412,54 (posten i. en iv. geheel, exclusief BTW).
XV. Hoofdelijkheid
De verdediging heeft het hof – op de gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – verzocht om een beperking aan te brengen in hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Volgens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toebracht (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914,
NJ2016/194). Doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken.
Voor wat betreft de aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW van degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht geldt blijkens de wetsgeschiedenis, zoals uiteengezet in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, dat degene die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep op de in het concrete geval geleden schade, aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens bestendige jurisprudentie vindt deze individuele aansprakelijkheid haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (vgl. ook Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726). Artikel 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen grond om niet te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Immers, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Derhalve zal het hof bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen.
XVI. Wettelijke rente
Het hof zal, zoals door alle benadeelde partijen is gevorderd, de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding telkens vermeerderen vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 25 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
XVII. Proceskosten
Het hof zal – voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen – de verdachte, die telkens als de (al dan niet grotendeels) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, eveneens telkens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, alsook in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog door de benadeelde partij te maken kosten, telkens tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zal het hof de benadeelde partij in de proceskosten aan de zijde van de verdachte veroordelen, nu het hof deze benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] acht het hof termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partijen is toegebracht. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte ten behoeve van de slachtoffers telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bevelen dat gijzeling van na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 141 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 920,39 (zegge: negenhonderdtwintig euro en negenendertig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 920,39 (zegge: negenhonderdtwintig euro en negenendertig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 18 (achttien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijft, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 689,80 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 689,80 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro en tachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 13 (dertien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.025,29 (zegge: duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.025,29 (zegge: duizend vijfentwintig euro en negenentwintig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 (twintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 238,87 (zegge: tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 238,87 (zegge: tweehonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 4 (vier) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,00 (zegge: honderdvijfenvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 7] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 155,00 (zegge: honderdvijfenvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.232,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 9] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 9] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.232,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 32 (tweeëndertig) kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.291,00 (zegge: vijfduizend tweehonderdeenennegentig euro)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 10] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.291,00 (zegge: vijfduizend tweehonderdeenennegentig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.881,84 (zegge: vijfduizend achthonderdeenentachtig euro en vierentachtig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 11] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.881,84 (zegge: vijfduizend achthonderdeenentachtig euro en vierentachtig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 12] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 12] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 12] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 13] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 13] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.985,28 (tweeduizend negenhonderdvijfentachtig euro en achtentwintig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 39 (negenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.412,54 (zegge: tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 14] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.412,54 (zegge: tweeduizend vierhonderdtwaalf euro en vierenvijftig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 34 (vierendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders telkens aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. D.A.E.M. Hulskes en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 27 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stapert voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.