In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslagen die hem waren opgelegd, waarbij de inspecteur de belastbare inkomens had vastgesteld op € 37.068 voor 2017 en € 37.058 voor 2018, wat afweek van de door de belanghebbende ingediende aangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven op verzoek van de belanghebbende en de inspecteur.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft overwogen dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem opgevoerde uitgaven, zoals glucosamine tabletten en andere medicijnen, zijn voorgeschreven door een arts, wat een vereiste is voor aftrek als specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten voor het opvragen van bankgegevens niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet onder de in de wet genoemde categorieën vallen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.