In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de belanghebbende, die eerder door de Rechtbank Zeeland-West Brabant was veroordeeld voor hennepteelt. De belanghebbende had aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2013 ontvangen, waarbij rekening was gehouden met de inkomsten uit de hennepteelt. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd, waarbij geen aftrek van kosten plaatsvond, conform artikel 3.14, lid 1, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond, bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanslagen tot een juist bedrag waren opgelegd. De belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld. Het hof oordeelde verder dat de vergrijpboete terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende opzettelijk onjuiste aangifte had gedaan door inkomsten uit de hennepkwekerij te verzwijgen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of het griffierecht.