ECLI:NL:GHSHE:2021:2272

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.294.870_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsanering en arbeidsverplichtingen van de appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellante tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de schuldsaneringsregeling van de appellante is verlengd. De appellante heeft verzocht om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei, dan wel om verlenging van de regeling voor een periode van één jaar. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 juli 2021, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M. van der Linden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellante onvoldoende had voldaan aan haar verplichtingen in het kader van de schuldsanering, met name op het gebied van arbeid en sollicitatieplicht. De bewindvoerder en de rechter-commissaris hebben geen verwijt gemaakt aan de appellante, maar het hof oordeelt dat de appellante niet tijdig en duidelijk heeft aangegeven dat zij om medische redenen niet in staat was om aan haar arbeidsplicht te voldoen. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van een medische keuring die op 16 juli 2021 zou plaatsvinden. Het hof heeft de bewindvoerder opgedragen om het hof te informeren over de uitkomst van deze keuring en de appellante aangespoord om al haar verplichtingen in het kader van de schuldsanering na te komen. De uitspraak van het hof is aangehouden tot de uitkomst van de keuring bekend is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 15 juli 2021
Zaaknummer : 200.294.870/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2021, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog primair te beslissen haar
schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei dan wel subsidiair de schuldsaneringsregeling te verlengen voor een periode van één jaar, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Linden en
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
De beschermingsbewindvoerder mevrouw [beschermingsbewindvoerder] heeft bij e-mails van 5 en 6 juli 2021 bericht dat zij niet aanwezig kan zijn bij de mondelinge behandeling en dat haar visie op de zaak gelijk is aan dat van de zaak in eerste aanleg. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat die visie inhoudt dat de professionals geen steken hebben laten vallen, maar dat het probleem was dat [appellante] onvoldoende informatie aanleverde.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 16 december 2020 en 29 april 2021;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] van 15 juni 2021 en
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 22 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Uit voormelde e-mails van 5 en 6 juli 2021 blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 8 mei 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is verlengd en daarbij vastgesteld op vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van voornoemde regeling, derhalve tot 8 mei 2023. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat [appellante] met ingang van 8 mei 2021 maandelijks een boedelbijdrage voldoet ter hoogte van minimaal het salaris van de bewindvoerder.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.1. Naar de mening van de bewindvoerder is de saniet de uit de schuldsanering
voortvloeiende verplichtingen onvoldoende nagekomen. De rechter-commissaris heeft zich
hierbij oordeel aangesloten. Redengevend voor een en ander volgens de bewindvoerder en
de rechter-commissaris is dat saniet gedurende de hele schuldsaneringsregeling (op het
zwangerschapsverlof na) onvoldoende uren heeft gewerkt, zij een baan met een vast
contract heeft opgezegd terwijl de saniet nog niet aan haar volledige arbeidsplicht voldeed
en er slechts zes sollicitaties door de bewindvoerder zijn ontvangen die voldoen aan de
vereisten. De waarschuwingsbrief van 6 juni 2020 heeft niet voor een verbetering gezorgd.
Pas laat in de schuldsaneringsregeling komen er signalen dat er beperkingen zouden kunnen
zijn. maar de onderbouwing van de mate van arbeidsongeschiktheid door de saniet blijft
steeds achterwege. Tijdens het verhoor van 16 december 2020 wordt de saniet er opnieuw
op gewezen dat zij dient aan te tonen dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Dit blijkt
niet mogelijk te zijn. Op dit moment is de saniet in afwachting van een keuring via de
rechtbank. Het is dan ook niet aannemelijk dat de saniet heeft voldaan aan haar arbeids- en
sollicitatieplicht.
(…)
2.3.
De in 2.1 genoemde tekortkomingen blijken voldoende uit het dossier en staan
daarmee vast. Die tekortkomingen rechtvaardigen op zich zelf een afloop van de
schuldsanering zonder schone lei, omdat zij aan de saniet te verwijten zijn. De verwijten die
de saniet de bewindvoerder en/of de rechter-commissaris maakt, doen immers niet af aan
haar eigen tekortkomingen gedurende de saneringsperiode: zij wist dat zij moest werken en
solliciteren en alleen zij kan deze plichten nakomen, hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan.
De bewindvoerder heeft ter zitting echter verklaard te verwachten dat de saniet bij een
verlenging van de looptijd deze tekortkomingen alsnog kan wegnemen.
De rechtbank zal de saniet, gelet op het vorenstaande, nog een kans geven. De rechtbank zal
daarom de schuldsaneringsregeling verlengen met twee jaar, gezien de ernst en de duur van
de tekortkoming in de nakoming van de arbeids- en sollicitatieplicht. Zij merkt op dat de
saniet zich tijdens de resterende looptijd stipt dient te houden aan de verplichtingen
voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Indien blijkt dat de saniet dat niet doet, dan
lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei
onafwendbaar.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft nimmer fulltime gewerkt ten tijde van de schuldsaneringsregeling omdat zij zich daartoe niet in staat achtte vanwege medische redenen. Ten tijde van de schuldsaneringsregeling heef zij een burn-out gekregen, heeft zij last gehad van depressiviteit en PTSS. [appellante] heeft hierover herhaaldelijk de bewindvoerder bericht. Echter, vanuit de schuldsaneringsregeling kwam het nimmer tot een medische keuring omdat volgens de bewindvoerder [appellante] hiervoor steeds geen voldoende medische onderbouwing kon geven. [appellante] stelt dat zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris haar gedurende heel de schuldsaneringsregeling heeft laten bungelen. Zij moest persé met medische stukken over de brug komen, anders kon er geen
medische keuring volgen. Pas op 16 december 2020 - vijf maanden voordat de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot een einde zou komen - vindt er over dit onderwerp
een gesprek plaats bij de rechter-commissaris. De bewindvoerder geeft aan dat tijdens het verhoor van 16 december 2020 [appellante] er opnieuw op gewezen wordt dat zij dient aan te tonen dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Dit wordt door de rechtbank gevolgd. Echter, [appellante] dient niet aan te tonen dat zij arbeidsongeschikt is. De medisch deskundige die [appellante] moet keuren geeft aan of zij al dan niet (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. [appellante] dient alleen de medische omstandigheden te schetsen die een medische keuring rechtvaardigen.
[appellante] heeft haar volledige medische dossier aan de rechter-commissaris overgelegd, doch zowel de bewindvoerder, de rechter-commissaris als de rechtbank vindt dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij arbeidsongeschikt is hetgeen niet te begrijpen is.
Voor zover de bewindvoerder als de rechter-commissaris het standpunt inneemt dat [appellante] niet (voldoende) aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan: waarom laten zij dan deze situatie gedurende de volledige looptijd van de schuldsaneringsregeling (op vijf maanden na) voortbestaan? Waarom heeft er niet veel eerder een gesprek plaats gevonden bij de rechter-commissaris? Waarom hebben zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris geen voordracht tot tussentijdse beëindiging gedaan?
Onder deze omstandigheden kan [appellante] niet verweten worden dat zij toerekenbaar tekort is geschoten in haar aanvullende sollicitatieplicht.
[appellante] heeft op de eindzitting naar voren gebracht dat in het geval de rechtbank van
oordeel is dat haar nog niet de schone lei toekomt, zij subsidiair open staat voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Een verlenging voor een periode van 12 maanden zal dan redelijk zijn. De rechtbank komt echter tot een maximale verlenging van 24 maanden hetgeen impliceert dat de rechtbank bij de bepaling hoeveel maanden de schuldsaneringsregeling verlengd dient te worden totaal niet de rol van de bewindvoerder en de rechter-commissaris heeft meegenomen. Voor [appellante] is dit onbegrijpelijk.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De professionals hebben niets gedaan in het kader van de sollicitatieplicht. Er zijn veel overeenkomsten met de casus uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1484. In dit arrest speelde ook dat er onvoldoende was gesolliciteerd en dat de bewindvoerder onvoldoende toezicht had gehouden. In de zaak van [appellante] wordt er pas actie ondernomen nadat de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris was verstuurd, terwijl [appellante] al in een eerder stadium had aangegeven niet in staat te zijn fulltime te kunnen werken. Zie bijvoorbeeld de e-mail van 20 februari 2019 aan de bewindvoerder. Vervolgens wordt niets ondernomen, zoals het regelen van een keuring. Tijdens het verhoor van 16 december 2020 wordt verwezen naar de bedrijfsarts. Maar de bedrijfsarts is er voor de werkgever en niet voor de schuldsanering. Pas na lange tijd hoort [appellante] dat er een keuring staat gepland op vrijdag 16 juli 2021. Al dit soort elementen komen ook terug in het voormelde arrest uit 2014. Men zou kunnen zeggen dat [appellante] onvoldoende heeft gesolliciteerd, maar dit kan haar niet verweten worden. Primair verzoekt [appellante] dan ook om beëindiging van de schuldsanering met een schone lei. Subsidiair is het redelijk dat een middenweg wordt gezocht bij de verlenging van de schuldsanering, omdat de rechter-commissaris ook dingen heeft laten liggen. Inmiddels heeft [appellante] het solliciteren opgepakt, er zijn vier sollicitaties verstuurd.
[appellante] heeft aangegeven dat zij de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt. Dit is haar zwaar gevallen. Daardoor functioneert zij op alle vlakken niet meer normaal. Ze heeft last van depressieklachten, burn-out en migraine. Verder heeft [appellante] aangegeven dat ze te weinig heeft gesolliciteerd, dat ze haar baan wilde behouden om haar goede wil te laten zien, maar dat uitbreiding van het aantal uren niet lukte. Op dit moment werkt ze drie uur per week bij [organisatie 1] . Volgens [appellante] heeft ze signalen afgegeven aan de bewindvoerder en de rechter-commissaris, maar misschien waren deze signalen niet voldoende. Het voelt voor [appellante] dat ze haar uiterste best heeft gedaan, maar dat ze niet serieus wordt genomen. [appellante] wil echter bij niemand de schuld neerleggen, want ze is zelf verantwoordelijk voor haar eigen leven, maar ze heeft geen kwade opzet of bedoelingen gehad.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Al vanaf het begin wordt gemeld en is derhalve bekend dat [appellante] kampt
met hoofdpijnen. Dat is voor haar echter geen reden geweest om vrijstelling te vragen van de
arbeidsplicht. De zorg voor haar zoontje is dat wel. [appellante] solliciteert, krijgt meer uren en werkt na verloop van tijd 30 uur. Dan verzoekt zij gedeeltelijke vrijstelling voor die laatste 6 uur met daarbij de nadruk op de zorg voor haar zoontje. Dat verzoek wordt in januari 2019
dor de rechter-commissaris afgewezen.
[appellante] meldt zich in februari 2019 ziek. De hulp die ze dan via huisarts zijnde fysio en psycholoog krijgt, wijst ze feitelijk af, maar daar komt de bewindvoerder pas in november 2020 achter. [appellante] zoekt zelf een nieuwe baan bij [organisatie 1] . De baan bij [organisatie 2] is dan al beëindigd en de baan bij [organisatie 3] zegt ze, tegen advies van de bewindvoerder in, op. Er wordt voortdurend niet of veel te weinig gesolliciteerd of het wordt niet afdoende aangetoond. Als dat uiteindelijk in juni 2020 leidt tot een waarschuwingsbrief komt er een noodkreet en daar wordt middels een verhoor ook op gereageerd. Pas dan laat [appellante] weten het vanaf het begin niet te hebben kunnen trekken, er toch de schouders onder gezet te hebben en doorgezet te hebben. Na dat verhoor wordt ook zeker de optie van een keuring door de rechtbank geopperd. Maar ook de rechtbank kan niet zomaar een keuring uit een blik trekken. Vandaar dat de bewindvoerder nog probeert via de bedrijfsarts van werkgever en/of huisarts iets boven water te krijgen.
Het medisch dossier, dat ter zitting van 16 december 2020 werd overgelegd, begint in 1994 en heeft het dan (al) over kindermigraine. De hoofdpijnen leiden in 2019 tot een verwijzing naar de hoofdpijnpolie en neurologie en een maand ziekmelden. Na bezoeken aan neuroloog en hoofdpijnpolie gaat [appellante] weer aan het werk en geeft inderdaad aan last te hebben van die hoofdpijnen. Dan is [appellante] al zwanger en trekt de bewindvoerder niet zwaar aan solliciteren. Wel na de bevalling uiteraard. Maar dan is er al de ‘brandmail’ van juni 2020 geweest. [appellante] heeft bevallingsverlof tot medio oktober 2020. Dan gaat ze ook weer solliciteren, maar toont die sollicitaties niet goed aan.
[appellante] achtte zich niet in staat voltijds te werken. Het is echter niet aan haar om daarover te beslissen en dat wist ze ook. [appellante] stelt dat zij depressief was, een burn-out had en PTSS en dat zij dat aan de bewindvoerder heeft gemeld. Er wordt wel gemeld dat het zwaar is, dat ze hoofdpijnen heeft en dat ze hulp krijgt. De bewindvoerder maakt daar niet uit op dat ze het niet trekt. Het stond dus helemaal niet vast dat er medische omstandigheden
waren die de mate van arbeidsgeschiktheid beïnvloeden. De rechter-commissaris en bewindvoerder hebben [appellante] zeker niet laten bungelen, integendeel, toen [appellante] uiteindelijk in juni 2020 met een noodkreet reageerde is daarop ook actie gekomen. Veel te laat. Dat klopt, maar niet verwijtbaar aan de rechter-commissaris en/of bewindvoerder.
De advocaat van [appellante] verdraait de woorden uit het proces-verbaal. Uiteraard moet [appellante] middels een arbeidsdeskundige trachten aan te tonen (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt te zijn. Daarnaast en voor zover dat niet lukt via de bedrijfsarts van [organisatie 1] , kan een medische keuring via de rechtbank plaatsvinden. Maar dat is niet op korte termijn te regelen. [appellante] meent dat de rechter-commissaris en de bewindvoerder tekortgeschoten zijn door haar niet eerder medisch te laten keuren. Het is echter [appellante] die de schuldsaneringsregeling doorloopt en zij dient te weten welke verplichtingen zij heeft. [appellante] wist precies wat van haar verwacht werd en wat ze ertegen kon ondernemen.
[appellante] werd geacht de gehele schuldsaneringsregeling, met uitzondering van perioden van ziekte, zwangerschap en de maand vrijstelling tot januari 2021, voltijds te werken.
Verder heeft ze in december 2020 vrijstelling van de sollicitatieplicht gekregen. Derhalve 7 maanden van de 36 maanden géén arbeids- en sollicitatieplicht. Zij heeft in de periode oktober 2018 tot februari 2019 30 uur gewerkt. Daarna heeft ze steeds minder dan 20 uur gewerkt bij [organisatie 1] . Enig voordeel voor de schuldeisers was er door de lage inkomsten niet. Dat zou niet verwijtbaar zijn als er een vrijstelling was van de arbeidsplicht. Die was er echter niet en derhalve benadeelde [appellante] haar schuldeisers gedurende meer dan 2 jaar. De duur van de verlenging is dus alleszins redelijk. [appellante] moet ook gaan voldoen
aan haar verplichtingen anders heeft verlengen weinig zin.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Op dit moment heeft de bewindvoerder alle informatie van [appellante] . Wel moest zij vaak een tweede keer erom vragen. Dat gaat als een rode draad door de schuldsanering heen. Er zijn bij de beschermingsbewindvoerder wel drie kantoorovernames geweest. Dat is ook jammer voor [appellante] , want dit heeft ook zijn weerslag op haar.
Voor het aanvragen van een keuring, moet er een aanwijzing zijn dat er iets speelt. De migraine is in het eerste gesprek vermeld, maar [appellante] gaf ook aan dat ze kon werken. Ze had ook twee banen voor 30 uur per week. Een vrijstelling mocht niet van de rechter-commissaris. Het hebben van drie werkgevers was niet wenselijk, maar [appellante] moest wel meer uren bij één van die twee banen gaan werken. Het contract bij [organisatie 2] is in juni niet verlengd. Dan wordt [appellante] ziek en besluit ze bij [organisatie 1] te gaan werken. Dat vond de bewindvoerder niet slim. Het was voor haar niet duidelijk dat [appellante] het niet aankon, tot de brandbrief in juni 2020. Toen is alles in gang gezet. [appellante] hoefde niet bij de bedrijfsarts of de huisarts te zijn, maar ze moest wel iets aanleveren voor het aanvragen van de keuring. [appellante] moet nu ook wel eerlijk zijn over wat ze wel en niet aan kan. Dan weet de bewindvoerder wat zij van haar kan verwachten. De bewindvoerder heeft dingen van [appellante] verwacht wat achteraf te zwaar voor haar was. Tijdens de zitting in november 2020 is de vrijstelling toegestaan. In die tijd werd geprobeerd informatie los te krijgen bij bijvoorbeeld de huisarts en/of bedrijfsarts. De medische keuring komt er nu. [appellante] wil zich groter voelen dan ze is. Een schone lei vind de bewindvoerder onzin, maar bij een verlenging kan ze laten zien wat ze kan. Gedurende de schuldsanering wordt men geacht aan zichzelf te werken. De bewindvoerder vertrouwt erop dat [appellante] het kan, maar wel bij een verlenging van twee jaar.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Op grond van artikel 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar, maar kan de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen. Met de in artikel 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. De beslissing om op de voet van artikel 349a lid 2 en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen kan worden genomen na het moment waarop de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de schuldsaneringsregeling afloopt, maar de schuldsaneringsregeling nog niet met inachtneming van de artikel 352 tot en met 356 Fw is geëindigd (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470, rov. 3.4.2-3.4.3 en 3.5.4 en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, NJ 2017/288, rov. 3.4.4).
3.9.2.
Als een schuldenaar geen werk heeft of slechts parttime werkzaamheden verricht, rust op de schuldenaar een sollicitatieverplichting om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Deze kernverplichting strekt tot doel dat de schuldenaar gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling, behoudens een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht wegens medische redenen, middels (fulltime) arbeid zoveel mogelijk inkomen vergaart voor de boedel ten behoeve van zijn schuldeisers. Op het moment dat een schuldenaar van mening is dat niet voldaan kan worden aan deze sollicitatie- en arbeidsverplichting, dan zal de schuldenaar dit kenbaar moeten maken op een zodanige wijze, en onder overlegging van zodanige stukken, dat het voor de bewindvoerder en rechter-commissaris duidelijk is dat zij in het kader van de op hen rustende toezichthoudende taken actie moeten ondernemen.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet duidelijk (genoeg) tijdig kenbaar gemaakt dat zij om medische redenen niet kan voldoen aan de arbeidsplicht. Zo schrijft [appellante] in de e-mail van 20 februari 2019 aan de bewindvoerder dat het de afgelopen periode met haar psychisch niet zo goed gaat als gevolg van constante hoofdpijn als gevolg van een hersenvliesontsteking van jaren geleden en dat zij op dit moment een fulltime baan zowel lichamelijk als geestelijk niet aan kan en dat een scan van haar hoofd op 20 maart 2019 volgt. Maar in de e-mail van 27 maart 2019 schrijft [appellante] – in reactie op een e-mail van de bewindvoerder over het zoeken van aanvullend werk – dat het helemaal goed gaat komen en dat ze – bij [organisatie 1] – zoveel kan werken als ze zelf wil. Daardoor lijkt het alsof het tijdelijk niet goed ging met [appellante] , maar niet dat het zo slecht ging met haar dat de bewindvoerder en rechter-commissaris actie hadden moeten ondernemen in het kader van hun toezichthoudende taken. Uit de stukken in het dossier ziet het hof dit beeld vaker naar voren komen, waardoor het hof van oordeel is dat het voor de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet duidelijk (genoeg) was dat het slecht ging met [appellante] en dat zij niet in staat zou zijn fulltime te werken. Het hof is dan ook van mening dat de bewindvoerder en de rechter-commissaris geen verwijt valt te maken.
3.9.3.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 349a Fw, acht het hof zich op dit moment echter onvoldoende voorgelicht om in deze zaak definitief een beslissing te kunnen nemen. Het hof wenst namelijk de uitkomst van de keuring, die naar verwachting op vrijdag 16 juli 2021 plaatsvindt, af te wachten. Het hof draagt de bewindvoerder daarom op om, uiterlijk veertien dagen voor de in het dictum van dit arrest vermelde datum, het hof te berichten wat de uitkomst is van de keuring inzake de arbeidsmogelijkheden van [appellante] en welke consequenties de rechter-commissaris daaraan (eventueel) heeft verbonden. Daarnaast draagt het hof [appellante] op om tot aan de aangegeven datum met directe ingang onverkort alle verplichtingen in het kader van de schuldsanering tijdig en op een juiste wijze na te komen, zodat deze periode kan meetellen bij de eindbeoordeling. Ook draagt het hof de bewindvoerder hierbij op het hof alsdan gelijktijdig te berichten met betrekking tot de wijze waarop [appellante] in de tussenliggende periode alle voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is nagekomen zodat het hof dit ook kan meenemen in de eindbeslissing.
3.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverwegingen 3.9.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot
13 oktober 2021, om 09:15 uuren roept partijen bij deze op alsdan te verschijnen ter zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en
Z.D. van Heesen - Laclé en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.