ECLI:NL:GHSHE:2014:1484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
HV200.140.977_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling na tekortkomingen in sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van een vrouw, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 15 januari 2014 geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' werd verleend. [appellante] ging hiertegen in beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2014 is de bewindvoerder, mevrouw P.W. Kaarsbaan, gehoord, maar [appellante] zelf was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in de periode van de schuldsaneringsregeling, die op 11 februari 2011 was ingegaan, niet voldoende had gesolliciteerd. De bewindvoerder had haar niet adequaat gewezen op haar sollicitatieverplichtingen, wat leidde tot een passieve houding van [appellante]. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder tekortgeschoten was in haar toezichthoudende taak, zoals bedoeld in artikel 316 lid 1 sub a van de Faillissementswet (Fw).

Het hof concludeerde dat hoewel [appellante] deels tekort was geschoten in haar sollicitatieverplichtingen, deze tekortkomingen in de gegeven omstandigheden niet aan haar konden worden toegerekend. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verleende alsnog de 'schone lei' aan [appellante]. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de schuldenaar als de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling en de noodzaak van adequate communicatie over verplichtingen.

De uitspraak van het hof is van belang voor de interpretatie van de sollicitatieverplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de rol van de bewindvoerder in het toezicht daarop. Het hof heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, zoals bepaald in artikel 358 lid 1 Fw.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.140.977/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/11/83 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. B.P.A. van Beers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het vonnis, waarvan beroep, te vernietigen en [appellante] alsnog de schone lei te verlenen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. van Beers;
- mevrouw P.W. Kaarsbaan, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellante] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 21 januari 2014;
- de brief van de bewindvoerder d.d. 19 februari 2014 met bijlagen;
- het ter zitting door de bewindvoerder overgelegde eindverslag d.d. 4 januari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 10 februari 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • de rechtbank heeft miskend dat tegenwoordig veelal (slechts) via het internet wordt gesolliciteerd, waarbij het niet (altijd) mogelijk is om een schriftelijke bevestiging daarvan te krijgen;
  • als er al sprake zou zijn van een tekortkoming is [appellante] van mening dat de tekortkoming van bijzondere aard en/of geringe betekenis is;
  • [appellante] ontkent dat zij haar sollicitatieverplichting “zeer lange tijd” niet zou zijn nagekomen;
  • [appellante] heeft alle bankafschriften en uitkeringsspecificaties naar de bewindvoerder gestuurd en zou niet weten welke specifieke stukken nog zouden ontbreken.
3.4.
De bewindvoerder heeft in haar brief d.d. 19 februari 2014 aangevoerd dat [appellante] zich tijdens de regeling zeer passief heeft opgesteld en heeft daarbij naar voren gebracht te twijfelen of een meer actieve houding vanuit [appellante] haalbaar is.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Met betrekking tot de sollicitatie-activiteiten van [appellante] overweegt het hof in de eerste plaats dat vanaf de datum dat op [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing is, 11 februari 2011, zij conform de Recofa-richtlijnen gemiddeld viermaal per maand schriftelijk had moeten solliciteren op bestaande vacatures.
Uit de door [appellante] aan de bewindvoerder verstrekte stukken blijkt niet dat zij zich aan deze inspanningsverplichting heeft gehouden.
Het hof verwijst in dat verband naar het verslag van de bewindvoerder van 7 januari 2014, waaruit onder meer blijkt vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling, 11 februari 2011 tot en met augustus 2013 door [appellante] geen bewijzen zijn overgelegd dat zij heeft gesolliciteerd en dat de bewindvoerder voor wat betreft de periode van september tot en met december 2013 bewijsstukken zou hebben ontvangen van tien sollicitaties.
3.5.3.
Het hof stelt vast dat de bewindvoerder, met uitzondering van het tussentijdse verslag van 3 april 2012 (dus van ruim een jaar na aanvang van de schuldsanering), heeft nagelaten [appellante] er uitdrukkelijk op te wijzen dat zij zich dient te houden aan de aan haar opgelegde sollicitatieverplichting en, indien [appellante] niet actief en gericht solliciteert naar een fulltime dienstbetrekking, dit zou kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Integendeel, uit de inhoud van de processtukken is het hof gebleken dat de bewindvoerder in het tussentijdse verslag van 22 september 2011 ten aanzien van de sollicitatieplicht heeft vermeld dat [appellante] zich daaraan hield en bij brief van 3 september 2012 de rechtbank berichtte dat “zij vooralsnog geen aanleiding ziet om de regeling voor te dragen voor tussentijdse beëindiging.” Uit de daaropvolgende verslagen van respectievelijk 17 oktober 2012, 8 april 2013, 10 oktober 2013, 4 januari 2014 en 7 januari 2014 is het hof gebleken dat de bewindvoerder de rechter-commissaris met betrekking tot de sollicitatie-activiteiten van [appellante] alleen op de hoogte heeft gesteld van de aard van de inspanningen die [appellante] heeft verricht om betaalde arbeid te vinden en de parttime werkzaamheden van [appellante], doch in geen enkel verslag heeft de bewindvoerder het standpunt ingenomen dat [appellante] ten aanzien van haar arbeidsverplichting tekort is geschoten. Niet is gebleken dat zij er (anders dan in het eerdergenoemde tussentijdse verslag van 3 april 2012) bij [appellante] op aan heeft gedrongen zich actiever op te stellen om fulltime betaalde arbeid te vinden. In het verslag van 17 oktober 2012 is daarentegen opgenomen dat [appellante] de indruk geeft haar uiterste best te doen aan de verplichtingen te voldoen.
In het procesdossier heeft het hof slechts een enkele brief van de bewindvoerder d.d. 20 mei 2013 aangetroffen, waarin de bewindvoerder [appellante] onder meer verzoekt sollicitaties over de periode vanaf oktober 2012 tot en met mei 2013 over te leggen, waarna in het verslag van 10 oktober 2013 is opgenomen dat de opgevraagde stukken zijn ontvangen. Er wordt daarin niet vermeld dat het aantal verrichte sollicitaties tekortschiet.
3.5.4.
Indien een schuldenaar geen werk heeft of slechts parttime werkzaamheden verricht, rust op hem een sollicitatieverplichting om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Deze kernverplichting strekt tot doel dat de schuldenaar gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling, behoudens een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht wegens medische redenen, middels (fulltime) arbeid zoveel mogelijk inkomen vergaart voor de boedel ten behoeve van zijn schuldeisers.
De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien en het beheer en de vereffening van de boedel, terwijl de rechter-commissaris toezicht houdt op de vervulling door de bewindvoerder van de door hem of haar te verrichten taken.
3.5.5.
Mocht de schuldenaar ter zake een of meerdere van de aan hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen in gebreke blijven, dan ligt het op de weg van de bewindvoerder de schuldenaar nadrukkelijk op zijn kernverplichtingen en de consequenties bij het niet nakomen van deze verplichtingen te wijzen, dan wel de rechter-commissaris te verzoeken een verhoor van de schuldenaar te doen plaatsvinden waarbij de schuldenaar andermaal op zijn verplichtingen wordt gewezen. Indien de schuldenaar vervolgens weigerachtig blijft te voldoen aan deze aan hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen kan de bewindvoerder op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 2 sub c Fw de rechtbank verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.5.6.
Gelet op de inhoud van de processtukken en op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep namens [appellante] en door de bewindvoerder naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de bewindvoerder is tekortgeschoten in haar toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 316 lid 1 sub a Fw.
3.5.7.
Het hof overweegt dat op [appellante] een sollicitatieverplichting rust en dat zij gedurende de inmiddels verstreken reguliere looptijd van de schuldsanering zich actiever had moeten opstellen om niet alleen parttime te werken, zoals zij heeft gedaan, maar ook te trachten een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen en ter zake controleerbaar verslag te doen. Bij solliciteren via internet had [appellante] maandelijks een overzicht moeten maken van vacatures waarvoor zij zich via aanklikken in mails van PGBwerk.com had aangemeld, ook nadat zij vanaf januari 2012 parttime werk had gevonden bij Thuiszorg InHolland. Uit de stukken waarover het hof beschikt blijkt, zoals in het voorgaande is uiteengezet, dat de bewindvoerder echter heeft nagelaten [appellante] op niet mis te verstane wijze te laten weten dat zij meer en beter controleerbaar diende te solliciteren.
3.6
Alles afwegende is het hof van oordeel dat [appellante] weliswaar (deels) tekort is geschoten in de sollicitatieverplichting, maar dat deze tekortkoming in de gegeven bijzondere omstandigheden niet aan haar dient te worden toegerekend. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en aan [appellante] zal alsnog de “schone lei” worden verleend.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, behoudens voor zover het betreft de salarisbepaling;
en opnieuw rechtdoende:
verleent alsnog de “schone lei” aan:
[de vrouw],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [woonadres],
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, R.R.M. de Moor en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.