3.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. a. tot en met m. de navolgende feiten vastgesteld, door het hof op enkele plaatsen aangepast of aangevuld met door de ene partij gestelde en door de andere partij niet of onvoldoende betwiste feiten.
a. Biomet maakt deel uit van een wereldwijde groep vennootschappen, de [Z]
Biomet Groep, die zich bezig houdt met de ontwikkeling van medische technologieën. Het
zwaartepunt van de activiteiten van de [Z] Biomet Groep ligt bij de productie en
verkoop van kunstgewrichten en aanverwante producten, waaronder botcement. Botcement
wordt door orthopedisch chirurgen gebruikt bij het vastzetten van bijvoorbeeld een heup- of
knieprothese in het bot.
b. [H] en voorheen ook [H] [K] GmbH (hierna: [H] [K] ) behoren tot
een wereldwijde groep vennootschappen, de [H] Groep, die zich bezig houdt met de
ontwikkeling, productie en verkoop van botcementen. Het belangrijkste botcement van
[H] [K] was het product PALACOS.
c. In vervolg op een samenwerking die teruggaat tot 1972 heeft [H] [K] per 1 januari
1993 een (nieuwe) distributieovereenkomst gesloten met [betrokkene] KGaA (hierna: [betrokkene] ).
[betrokkene] werd exclusief verkoper van het botcement PALACOS in de Duitstalige landen.
d. Door een aanpassing in 1998 van de Duitse Geneesmiddelenwet moest botcement
voortaan als een farmaceutisch product worden gecertificeerd. In dat verband werd [betrokkene]
aangemerkt als verantwoordelijke producent van het botcement PALACOS. De benodigde
documentatie voor het verkrijgen van de certificering heeft [H] [K] aan [betrokkene] ter
beschikking gesteld. In verband daarmee hebben [H] [K] en [betrokkene]
geheimhoudingsovereenkomsten gesloten.
e. In 1998 heeft [betrokkene] haar activiteiten inzake botcement ingebracht in een joint-venture
met de Amerikaanse vennootschap Biomet Inc. In 2004 heeft [betrokkene] haar aandeel in de
joint-venture overgedragen aan Biomet Inc. Dat jaar is ook de distributieovereenkomst met
[H] [K] beëindigd. De joint-venture is verder gegaan onder de naam Biomet Europe B.V..
f. Tot in 2005 heeft Biomet Europe nog PALACOS afgenomen van [H] [K] en
onder de naam REFOBACIN® PALACOS® R in Europa verhandeld of laten verhandelen.
In februari 2005 heeft [H] [K] haar samenwerking met de Biomet-vennootschappen
opgezegd en de levering van botcement vanaf augustus 2005 gestaakt, met de bedoeling
haar botcement PALACOS voortaan zelf op de markt te brengen.
g. De Biomet-vennootschappen hebben de firma Esschem opdracht gegeven (copolymeren
voor) een nieuw botcement te ontwikkelen met eigenschappen die gelijkwaardig zijn aan het
PALACOS-botcement. Sinds september 2005 verkopen Biomet c.s. dat nieuwe product
onder de naam REFOBACIN® BONE CEMENT R.
h. In 2008 is [H] [K] een procedure gestart bij het Landgericht Darmstadt tegen
Biomet Inc, Biomet Deutschland GmbH, Biomet Europe, Biomet Orthopaedics Switzerland
GmbH, [betrokkene] , aap Biomaterials GmbH & Co, dr. [doctor 1] en dr. [doctor 2] . In
die procedure heeft [H] [K] onder meer gevorderd dat de betreffende gedaagden
geen botcementproducten mogen verhandelen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op
specificaties die zijn aan te merken als bedrijfsgeheimen van [H] [K] . Bij uitspraak
van 20 december 2012 heeft het Landgericht Darmstadt de vorderingen van [H] [K]
afgewezen.
i. Op 5 juni 2014 heeft het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hierna: OLG Frankfurt) in hoger beroep uitspraak gedaan. Daarbij zijn Biomet Deutschland GmbH, Biomet Europe en
Biomet Inc. alsnog veroordeeld tot onder meer het navolgende:
‘im geschäftlichen Verkehr zu Zwecken des Wettbewerbs zu unterlassen
Refobacin® Bone Cement R
Biomet Bone Cement R
Refobacin® Plus Bone Cement
Biomet Plus Bone Cement
Refobacin® Revision
Refobacin® Bone Cement LV
Biomet Bone Cement V”
herzustellen, anzubieten und/oder in den Verkehr zu bringen oder durch Dritte herstellen,
anbieten und/oder vertreiben zu lassen’.
Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
j. Bij beschikking van 26 september 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
Rotterdam aan [H] [K] verlof verleend om de uitspraak van het OLG Frankfurt ten
uitvoer te leggen in Nederland.
k. [H] [K] is in 2013 overgenomen door een Japanse multinational. Sindsdien is
[H] verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en verkoop van botcement.
l. Bij verzoekschrift van 24 november 2016 heeft [H] aan de voorzieningenrechter van
de rechtbank Rotterdam verlof gevraagd om conservatoir bewijsbeslag te mogen leggen ten
laste van Biomet c.s. op diverse documenten die zich onder Biomet c.s. bevinden op hun
kantoor in Dordrecht en op het kantoor van eiseres sub 2 (toevoeging hof: thans appellante 2.) op het bedrijventerrein Hazeldonk in Breda. Aan haar verzoek heeft [H] de stellingen ten grondslag gelegd dat Biomet c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door vanaf februari 2004 botcementen te ontwikkelen met gebruikmaking van bedrijfsgeheimen van [H] , dat zij buiten Duitsland nooit gestopt zijn met het produceren en het verhandelen van die inbreukmakende producten en dat [H] ook in Nederland rechtsmaatregelen tegen hen wil nemen. Als redenen voor het leggen van bewijsbeslag heeft [H] opgegeven dat het voor haar niet duidelijk is welke onderlinge rolverdeling er tussen de verschillende entiteiten bestaat en heeft bestaan en dat zij geen inzicht heeft in de omzet- en winstcijfers die de betrokken vennootschappen realiseren met betrekking tot de inbreukmakende producten. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 6 december 2016 verleend.
m. Op 3 januari 2017 is een deurwaarder begonnen met de uitvoering van het bewijsbeslag.
De beslaglegging is nog niet afgerond. Na 20 maart 2017 heeft de deurwaarder geen werkzaamheden meer verricht om de beslaglegging verder af te ronden.
3.1.1.Tegen (onderdelen van) voormelde feiten onder b. tot en met f. en h. zijn door Biomet de grieven 17.1. tot en met 17.8. ingebracht. Die grieven zullen onbesproken blijven nu die feiten niet van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.
3.1.2.Het hof vermeldt nog dat bij vonnis in kort geding van 13 maart 2017, tussen partijen gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, de vorderingen van [H] , welke kort gezegd strekken tot inzage en afgifte van de in beslag genomen bescheiden, zijn afgewezen.
[H] heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij arrest in kort geding van 4 december 2018 van het hof Den Haag is voormeld vonnis bekrachtigd.
Het hiertegen door [H] ingestelde cassatieberoep is verworpen bij arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020.
3.1.3.[H] heeft Biomet op 16 augustus 2019 in een bodemzaak gedaagd voor de rechtbank Rotterdam en -kort gezegd- gevorderd afschriften van, althans inzage in bescheiden te geven. In die zaak hebben partijen hun conclusies gewisseld en pleidooi is bepaald.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Biomet, kort gezegd, primair opheffing van het bewijsbeslag en teruggave van hetgeen in beslag is genomen, subsidiair beperking van het verlof.
3.2.2.[H] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.3.In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Biomet afgewezen.