ECLI:NL:GHSHE:2021:1663

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
200.294.858_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in belastingzaak betreffende digitale versus fysieke zitting

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de afwijzing van haar verzoek om een digitale zitting om te zetten naar een fysieke zitting. Het wrakingsverzoek is niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen raadsheren die niet betrokken zijn bij de behandeling van het hoger beroep. Voor de raadsheren die wel betrokken zijn, is het verzoek ongegrond, omdat de afwijzing van het verzoek om een fysieke zitting een procedurele beslissing betreft. De wrakingskamer heeft op 3 juni 2021 geoordeeld dat de beslissing om de mondelinge behandeling digitaal te houden, geen blijk geeft van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de procedurele beslissing om een digitale zitting te houden, niet kan worden aangemerkt als een grond voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 200.294.858/01
datum beslissing 3 juni 2021
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de wrakingskamer),
inzake het schriftelijke verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 26 mei 2021 (hierna: het wrakingsverzoek).
in de zaak met nummer 20/00373 van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen:
[verzoekster],
wonend in [woonplaats],
hierna: verzoekster,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer,
strekkende tot wraking van de raadsheren van het team belastingrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.Het procesverloop

1.1
Bij het team belastingrecht van het hof is onder nummer 20/00373 een procedure aanhangig waarbij verzoekster als partij is betrokken (hierna: de hoofdzaak). Mr. P. Fortuin, mr. L.B.M. Klein Tank en mr. W.A. Sijberden (hierna: Fortuin, Klein Tank en Sijberden) zijn belast met de behandeling van de hoofdzaak.
1.2.
Verzoekster is bij brief met dagtekening 1 april 2021 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 10 juni 2021 om 10:00 uur. Uit deze brief blijkt dat de eerste meervoudige kamer bij het team belastingrecht van het hof voornemens is om de mondelinge behandeling op digitale wijze (door middel van Skype voor Bedrijven) te doen plaatsvinden.
1.3.
Bij fax van 20 mei 2021 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het houden van een digitale zitting. Verzoekster heeft verzocht om een fysieke zitting (hierna: het verzoek).
1.4.
Bij namens de zaaksgriffier verzonden brief met dagtekening 21 mei 2021 is het verzoek afgewezen. Voor zover in de onderhavige procedure relevant, is deze beslissing als volgt toegelicht:
“Uw verzoek om een fysieke zitting wordt afgewezen. Het hof is op grond van op artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Stb. 2020,124) bevoegd om zonder instemming van partijen een zitting te houden via een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. (…)”.
1.5.
Bij fax van 26 mei 2021 heeft verzoekster het wrakingsverzoek ingediend.
1.6.
Fortuin, Klein Tank en Sijberden hebben schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij hebben verklaard niet in de wraking te berusten.
1.7.
Op 28 mei 2021 heeft verzoekster diverse nadere stukken (Lohnabrechnungen en een A1-formulier) ingediend. In overleg met verzoekster zijn afschriften van deze nadere stukken ook naar de belastingkamer gestuurd.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van het verzoek blijk geeft van vooringenomenheid respectievelijk de schijn doet ontstaan dat daar sprake van is. Volgens verzoekster is de afwijzing niet dan wel niet afdoende gemotiveerd. Verwijzing naar artikel 2 van de Tijdelijke Wet COVID 19 is onvoldoende, aangezien deze bepaling uitsluitend van toepassing is indien het houden van fysieke zittingen onmogelijk is. Volgens verzoekster is daarvan heden, mede gelet op de door de gerechtshoven getroffen veiligheidsmaatregelen, echter geen sprake (meer) en worden fysieke zittingen ook gewoon gehouden. Verzoekster stelt bovendien een groot belang te hebben bij het houden van een fysieke zitting. Verzoekster wijst in dit verband op de (negatieve) ervaring van haar gemachtigde met digitale zittingen, het behouden van de mogelijkheid om op zitting stukken te kunnen overleggen en het principiële belang van de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan, op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Een verzoek tot wraking dient gericht te zijn tegen de rechters die de zaak van de betrokken partij behandelen. Voor zover het onderhavige verzoek strekt tot wraking van raadsheren van het hof of team belastingrecht van het hof die niet met de behandeling van verzoeksters hoger beroep zijn belast, is geen sprake van een wrakingsverzoek in de zin van de Awb. [1] De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek derhalve in zoverre niet-ontvankelijk. Voor zover het wrakingsverzoek, zoals Fortuin, Klein Tank en Sijberden dit verzoek klaarblijkelijk ook hebben opgevat, is gericht tegen hen als de raadsheren die kennelijk belast zijn met de behandeling van de hoofdzaak, is het wrakingsverzoek ontvankelijk. Met betrekking tot het verzoek tot wraking van voornoemde raadsheren overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM dient tot uitgangspunt te worden genomen dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [2]
3.4.
De beslissing om een zitting op digitale of fysieke wijze te houden, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer mag de juistheid van een procedurele beslissing niet beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die belast is met de behandeling van de hoofdzaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, zelfs niet als het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [3]
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om de mondelinge behandeling van de hoofdzaak niet op fysieke wijze doch op digitale wijze te doen plaatsvinden, althans (het ontbreken van) de motivering daarvan, geen blijk geeft van (de schijn van) vooringenomenheid.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek, voor zover dat gericht is tegen Fortuin, Klein Tank en Sijberden, wordt afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
- verklaart het wrakingsverzoek voor zover dit betrekking heeft op raadsheren van (team belastingrecht van) het hof die niet zijn belast met de behandeling van de hoofdzaak niet-ontvankelijk;
- wijst het wrakingsverzoek voor zover dit betrekking heeft op Fortuin, Klein Tank en Sijberden af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, alsmede aan Fortuin, Klein Tank en Sijberden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.W.M. Stienissen (voorzitter), A.L. Bervoets en A.C. Bosch in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. van Rooij-Beckers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX2303.
2.Zie, onder meer, Hoge Raad 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625.
3.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.