In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag in het recht van successie die aan belanghebbende was opgelegd. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde dat belanghebbende gerechtigd was tot door erflaatster in het buitenland aangehouden vermogen, en legde een navorderingsaanslag op van € 290.190. Belanghebbende betwistte deze aanslag en voerde aan dat erflaatster de buitenlandse tegoeden vóór haar overlijden had geschonken aan haar zussen. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de juistheid van de navorderingsaanslag op de Inspecteur rustte, en dat deze niet aannemelijk had gemaakt dat het buitenlandse vermogen tot de nalatenschap van erflaatster behoorde ten tijde van haar overlijden. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig had gehandeld en dat er bijzondere omstandigheden waren die recht gaven op een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire vergoeding. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, behalve wat betreft de proceskosten, die werden vastgesteld op € 6.000.