Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellante] ;
- Mr. Çatak, advocaat van [appellant] c.s.;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Appellanten, een echtpaar dat in financiële problemen verkeert, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waaronder ABN AMRO N.V. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 2 september 2020 het verzoek van appellanten afgewezen, omdat het aanbod niet het uiterste was waartoe zij financieel in staat waren en er twijfels bestonden over de juistheid van de voorstellen aan de schuldeisers. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen, en dat de financiële situatie van hen niet goed is gedocumenteerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2020 is gebleken dat ABN AMRO niet ter zitting is verschenen. Het hof heeft de stukken en de argumenten van appellanten in overweging genomen. Het hof concludeert dat het aanbod van appellanten niet kan worden beschouwd als het maximale waartoe zij financieel in staat zijn. Er zijn onvoldoende bewijsstukken overgelegd die de financiële en gezinssituatie van appellanten onderbouwen. Het hof heeft ook twijfels over de informatie die aan de schuldeisers is verstrekt, gezien de fluctuaties in de totale schuldenlast die in verschillende documenten worden genoemd.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat ABN AMRO, als grootste schuldeiser, terecht heeft geweigerd in te stemmen met het voorstel van appellanten. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.