GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 28 juni 2012
Zaaknummer: HV 200.104.779/01
Zaaknummers eerste aanleg: 82114 / 12-35 (dwangakkoord) en 82115 / 12-36 (WSNP)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J. Ossewaarde.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 27 maart 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2012, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog primair het verzoek ex artikel 287a Fw toe te wijzen en verweerders a quo te bevelen in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling onder de voorwaarde dat [appellante] de schuldregeling nakomt, dan wel subsidiair [appellante] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2012
Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. Ossewaarde.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 maart 2012;
- de brief van gerechtsdeurwaarders & incassokantoor M.G. de Jong d.d. 23 mei 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 5 juni 2012;
- de brief van gerechtsdeurwaarders & incassospecialisten Pruijn & Van Den Bergh d.d. 6 juni 2012;
3.1. [appellante] heeft in eerste aanleg bij verzoekschrift, naast een verzoek om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) uit te spreken, een verzoek gedaan op grond van artikel 287a Fw; dit verzoek strekt ertoe de schuldeisers die weigeren mee te werken aan een door [appellante] aangeboden schuldregeling te bevelen alsnog daarmee in te stemmen.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep zijn de verzoeken van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, verkort weergegeven, de gedwongen schuldregeling niet los kan worden gezien van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat betekent, aldus de rechtbank in het vonnis waarvan beroep, dat indien vaststaat dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen, verzoekster geen belang (meer) heeft bij een verzoek op grond van artikel 287a Fw.
Nu het de rechtbank is gebleken dat op 21 november 2001 op [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, welke regeling bij beslissing van 14 mei 2004 tussentijds is beëindigd met een omzetting naar een faillissement dat op 8 december 2004 is beëindigd, komt [appellante] reeds om die reden thans niet in aanmerking voor de wettelijke schuldsaneringsregeling.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat beide verzoeken een afzonderlijk traject kunnen doorlopen, waarbij het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling eerst aan de orde kan komen nadat een beslissing omtrent het dwangakkoord is genomen.
[appellante] stelt dat indien de rechtbank het verzoek ex artikel 287a inhoudelijk had beoordeeld, de rechtbank in redelijkheid dit verzoek niet had kunnen afwijzen. [appellante] voert daartoe het volgende aan:
- de schuldregeling is voorbereid en getoetst door de Kredietbank Walcheren (thans Orionis Walcheren, team kredietbank) overeenkomstig de normen van de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet;
- het voorstel is goed en betrouwbaar gedocumenteerd en/of voldoende duidelijk is dat [appellante] tot het uiterste is gegaan waartoe zij financieel in staat moet worden geacht, gezien haar arbeidsongeschiktheid en toekomstperspectieven;
- van de 15 schuldeisers heeft een drietal geweigerd in te stemmen met het voorstel; nu de overgrote meerderheid ermee heeft ingestemd, is dit extra wrang voor [appellante].
3.3.1. [appellante] merkt tot slot op dat Orionis Walcheren heeft aangegeven geen finale kwijting te kunnen geven op grond van Beleidsregels Terugvordering en Verhaal, aangezien de vordering verband houdt met frauduleus handelen door [appellante].
3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1. In artikel 287a lid 1 Fw is bepaald dat de schuldenaar in het verzoekschrift, bedoeld in artikel 284 eerste lid Fw, de rechtbank kan verzoeken één of meer schuldeisers die weigert of weigeren mee te werken aan een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
3.5. Met betrekking tot het dwangakkoord overweegt het hof in de eerste plaats dat van de zijde van [appellante] geen stukken zijn overgelegd op grond waarvan het hof, zo het hieraan zou zijn toegekomen, had kunnen toetsen of de betrokken schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van hun toestemming hadden kunnen komen zoals bedoeld in artikel 287a Fw. Daarbij gaat het met name (doch niet uitsluitend) om het voorstel van de Kredietbank Walcheren (thans Orionis Walcheren, team kredietbank). Dit klemt temeer nu [appellante] er zich in het appelschrift op beroept dat het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en/of voldoende duidelijk is. Het hof stelt evenwel vast dat dit voorstel niet is overgelegd. Daardoor is het hof zonder meer al niet in staat om te beoordelen of het voorstel, zoals [appellante] in haar appelschrift heeft gesteld, goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Mede daardoor kan het hof onder meer op basis van onderliggende cijfers met bijbehorende schriftelijke toelichting van de betrokken kredietbank niet – voldoende - beoordelen of dit bod het uiterste bod is waartoe [appellante] financieel in staat is, of daarbij is onderzocht of [appellante] eventueel over vermogensbestanddelen beschikt welke te gelde kunnen worden gemaakt, wat precies het karakter van het door [appellante] aangeboden akkoord is en op welke wijze de nakoming ervan is gewaarborgd en of, mede gelet op de van een verantwoording of toelichting voorziene onderliggende berekeningen van een onafhankelijke en derde partij, het dwangakkoord meer, althans niet minder voor de schuldeisers oplevert dan als wanneer [appellante] in de schuldsaneringsregeling zou hebben gezeten dan wel failliet zou zijn verklaard.
3.5.1. In dit verband wijst het hof er, ook in meer algemene zin, nog op dat overeenkomstig de constante jurisprudentie van de Hoge Raad, welke jurisprudentie in 2005 een aanvang heeft genomen met het zogenoemde Payroll-arrest (LJN: AT7799) een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om met een door een schuldenaar aangeboden akkoord in te stemmen. Ook daarom ook is het van belang dat de schuldenaar de rechter van volledige en goed gedocumenteerde informatie voorziet wanneer de schuldenaar zich op het standpunt stelt dat in zijn of haar geval van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. De rechter kan, gelet op de strekking van de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet op basis van summiere gegevens c.q. incomplete stukken een schuldeiser dwingen met het door de schuldenaar aangeboden akkoord in te stemmen. Het gaat hier immers om een ingrijpende, aan de kern van het vermogensrecht rakende, belangenafweging. [appellante] had zich dit moeten en in redelijkheid ook kunnen realiseren op het moment dat zij van het vonnis van de Rechtbank Middelburg in appel kwam. Overigens heeft [appellante], daargelaten de vraag of zulks op dat moment in verband met de goede procesorde rechtens nog mogelijk zou zijn geweest, ook ter zitting in hoger beroep niet aangeboden de complete stukken alsnog in het geding te brengen toen zij door het hof met deze kwestie werd geconfronteerd.
3.6. Heeft [appellante] naar het oordeel van het hof zonder meer al in het kader van het door haar gedane verzoek ex artikel 287a Fw te weinig verificatoire bescheiden overgelegd, het hof wijst verder op diens arrest van 21 juni 2010 (zaaknummer: MHV 200.054.716/01), waarbij het hof, ter zake het verzoek ex artikel 284 Fw. gelijktijdig te behandelen met dat van ex artikel 287a Fw, onder meer heeft overwogen dat de Minister van Justitie bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijzing van de Faillissementswet waarbij de gedwongen schuldregeling werd ingevoerd (K. 29 942) uitdrukkelijk heeft geformuleerd, dat in het geval dat verzocht wordt om een gedwongen schuldregeling en verzoeker heeft aangegeven het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te willen handhaven mocht het verzoek tot de gedwongen schuldregeling worden afgewezen, het de rechter vrij staat beide verzoeken tegelijk te behandelen (K. 29 942 c blz 7-8).
3.6.1. Over de koppeling tussen de toepassing van het wettelijke schuldsaneringsregeling en het dwangakkoord, heeft dit hof zich sinds met name 2010 inmiddels herhaaldelijk uitgelaten. Daarbij is er sprake van constante jurisprudentie. Zo overwoog, voor zover hier van belang, dit hof in een op 12 december 2010 gewezen arrest als volgt:
3.4.2. De bedoeling van de gedwongen schuldregeling was en is om te voorkomen dat personen, die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun crediteuren een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een weigerachtige crediteur wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd (Kamerstukken II, 2004-2005, 29942, 3, p. 17), in de schuldsaneringsregeling terecht zouden komen. De wetgever heeft daarmee de toegang tot de schuldsaneringsregeling willen beperken en heeft niet de bedoeling gehad om een nieuwe mogelijkheid te creëren schulden te saneren door tussenkomst van de rechter. Bij het uitspreken van een gedwongen schuldregeling dient duidelijk te zijn dat crediteuren in dat geval een hogere dan wel snellere aflossing krijgen dan in een wettelijk traject te verwachten is (Kamerstukken II, 2006-2007, 2, p. 18). Hieruit blijkt dat de gedwongen schuldregeling onderdeel is van en verbonden is met de aanvraag om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling en als vaststaat dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen, heeft een verzoeker geen voor de wettelijke schuldsanering relevant belang (meer) bij een verzoek op grond van artikel 287a Fw. Juist daarom dient er een compleet dossier ter tafel te liggen, bij gebreke waarvan toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 287 lid 2 Fw.
In dat kader begrijpt het hof uit de Kamerstukken II, 29 942, 3, p. 23 en 7, p. 87 dat een schuldenaar alleen hoger beroep kan instellen van een afwijzende beslissing van de rechtbank inzake een gedwongen schuldregeling wanneer de schuldenaar eveneens in hoger beroep komt van de afwijzing van het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Afzonderlijk hoger beroep instellen tegen een afwijzing van het verzoek tot het treffen van een gedwongen schuldregeling is derhalve niet mogelijk, zodat [X.] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
3.6.2. Eerdere rechtspraak van dit hof is daarmee niet in strijd, nu in het door [appellante] in haar appelschrift bedoelde geval (LJN: BI6348) een dwangakkoord werd opgelegd, terwijl tegelijkertijd werd geconstateerd dat toegang tot de schuldsaneringsregeling mogelijk was. Na toewijzing van een dwangakkoord komt de rechter uiteraard niet meer toe aan het daarna en slechts bij afwijzing van het dwangakkoord te behandelen verzoek om te worden toegelaten tot schuldsaneringregeling.
Dat na afwijzing van een dwangakkoord een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden ingetrokken, neemt vorenbedoelde koppeling niet weg. Het geeft de schuldenaar slechts de mogelijkheid ervoor te kiezen om na afwijzing van het dwangakkoord niet het wettelijk traject in te gaan. Dat en niet meer is naar het oordeel van het hof de strekking van het amendement Weekers en Noorman-Den Uyl, zoals bedoeld in het appelschrift bij nr. 9. Voordat bedoeld amendement werd aangenomen was de voorgestelde gang van zaken immers dat na afwijzing van een dwangakkoord automatisch zou worden overgegaan tot behandeling van het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling. Daarin heeft genoemd amendement de hiervoor omschreven wijziging gebracht. Voor een loskoppeling als door [appellante] voorgestaan, bieden de parlementaire stukken naar het oordeel van dit hof echter geen enkel aanknopingspunt.
3.6.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat nu haar is gebleken dat op 21 november 2001 op [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, welke regeling bij beslissing van 14 mei 2004 tussentijds is beëindigd met een omzetting naar een faillissement dat op 8 december 2004 is beëindigd, [appellante] reeds om die reden thans niet in aanmerking komt voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tegen dit, met het bepaalde in artikel 288 lid 2 sub d Fw samenhangende oordeel, heeft [appellante], wier schuldsaneringsregeling destijds tussentijds is beëindigd vanwege het verzwijgen van inkomsten (zodat geen van de drie in artikel 288 lid 2 sub d Fw genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet) ook niet gegriefd. Dit betekent dat [appellante]s verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling thans (sic!) moet worden afgewezen en daarmee, nu vaststaat dat zij niet tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten, ook haar verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling.
3.6.4. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de omstandigheid dat, als gevolg van de koppeling tussen toepassing van de schuldsaneringsregeling en het dwangakkoord, het thans nog niet mogelijk is om een gedwongen schuldregeling op te leggen, dit er niet aan in de weg behoeft te staan dat [appellante] onderzoekt of er alternatieve - juridische - wegen openstaan om te bewerkstelligen dat de betrokken schuldeisers alsnog instemmen met het door [appellante] gedane aanbod.
3.7. Ofschoon, zuiver processueel geredeneerd, zulks niet voor het hele vonnis is vereist nu immers tegen de beslissing van de rechtbank inzake de schuldsaneringsregeling, anders dan tegen de beslissing van de rechtbank inzake de gedwongen schuldregeling, door [appellante] geen grieven zijn geformuleerd, zal, omwille van de duidelijkheid en - daarmee - op pragmatische gronden, het gehele vonnis waarvan beroep door het hof worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.