Uitspraak
wonende te [woonplaats] , Maleisië,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De man en de vrouw waren op 7 september 1995 in gemeenschap van goederen gehuwd. De man had op 31 maart 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever, T-Systems Nederland B.V., waarbij zijn arbeidsovereenkomst per 1 juli 2015 werd beëindigd. In deze overeenkomst was een beëindigingsvergoeding van € 169.694,84 bruto opgenomen, bedoeld als tegemoetkoming voor toekomstige derving van inkomsten. De vrouw vorderde in de procedure een deel van deze beëindigingsvergoeding na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
De rechtbank had de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man € 38.941,37 aan de vrouw moest betalen ter zake van de beëindigingsvergoeding. De man ging in cassatie, waarbij hij aanvoerde dat de aanspraak op de beëindigingsvergoeding niet in de huwelijksgemeenschap viel, omdat deze strekte tot vervanging van inkomen na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanspraak op de beëindigingsvergoeding inderdaad niet in de huwelijksgemeenschap viel, omdat deze geheel strekte tot vervanging van inkomen in de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en wees het verzoek van de vrouw ter zake van de beëindigingsvergoeding af.